Skip Navigation LinksHome-Achtergronden-Archief-Nieuwsberichten-Item

Resultaten onderzoek helpen keeper om penalty’s te stoppen 15 november 2012

door: Leo Aquina | 15 november 2012

‘Hoewel we in Nederland slecht zijn in penalty’s nemen, is er nog weinig belangstelling voor onze uitkomsten’, schreef bewegingswetenschapper John van der Kamp in een artikel over zijn onderzoek naar bewegingsgedrag bij strafschoppen op de website van de Vrije Universiteit. Reden voor Sport Knowhow XL om dat onderzoek eens nader onder de loep te nemen.

Hoewel hij geen echte voetballiefhebber is, doet Van der Kamp al meer dan tien jaar onderzoek naar de strafschop. “Dat kwam eigenlijk door mijn directe collega Geert Savelsbergh, die zelf in de jeugd van Roda JC heeft gevoetbald. Zo ben ik er een beetje in gerommeld. De penalty onderzoeken is een mooie taak omdat het heel dynamisch is, maar de startsituatie ligt vast. Daardoor kun je enorm veel meten in de reële situatie.” De belangrijkste conclusie uit Van der Kamps eerste onderzoeken was dat een keeper te weinig tijd heeft om nog bij de bal te komen als hij wacht tot de bal in beweging komt. “Een keeper moet dus aan de beweging van de schutter afmeten wat hij gaat doen.”


Standbeen belangrijkste indicator
Om erachter te komen waaruit een keeper kan afleiden in welke hoek de bal wordt geschoten, lieten de onderzoekers proefpersonen filmbeelden zien aan de hand waarvan zij moesten beoordelen in welke hoek de schutter de bal zou plaatsen. “Dat type onderzoek is in de jaren tachtig al gedaan in racketsporten als tennis”, vertelt Van der Kamp. “Bij de strafschop bleek het standbeen een prima indicator. In ongeveer tachtig procent van de gevallen schiet iemand de bal in de hoek waarnaar de punt van de schoen van zijn standbeen wijst. De beweging van het been waarmee wordt geschoten geeft nog accuratere informatie, maar die informatie komt 100 tot 150 milliseconde later. Voor een keeper is het altijd schipperen tussen de informatie die hij krijgt en de tijd die hij heeft om het te verwerken.”

Uit de bovenstaande conclusies ontstonden als vanzelf probleemstellingen voor vervolgonderzoek. “Naar een scherm kijken en beoordelen waar de bal gaat komen, is iets anders dan op het veld staan en direct een handeling aan de verkregen informatie koppelen. De tijdsdruk is daarbij veel groter”, aldus Van der Kamp. “We weten uit de neuropsychologie dat de manier waarop we informatie verwerken in beide gevallen cruciaal van elkaar verschilt. Er is een ventrale stroom en een dorsale stroom, die laatste gebruik je om bewegingen te sturen. Er zijn onderzoeken bekend waaruit blijkt dat ook het kijkgedrag in beide gevallen van elkaar verschilt.” Naarmate de onderzoekers meer te weten kwamen, werden de mogelijkheden om daar praktisch invulling aan te geven steeds groter. “Uiteindelijk wil je ernaar toe om mindere strafschoppenstoppers beter te maken. Je kunt keepers wel uitleggen waar ze op moeten letten, maar daarmee maak je het heel bewust en daarmee wordt het proces langzamer. Een keeper moet het onbewust goed doen, dus je moet slimme manieren bedenken om mensen aan te leren onbewust te focussen op de informatie die voor hen belangrijk is.”

Een ander fenomeen waarop Van der Kamp en zijn collega’s stuiten, was de wederzijdse invloed die keeper en schutter op elkaar hebben. “Een keeper kan niet alleen aflezen wat de schutter gaat doen, hij kan ook proberen te beïnvloeden waar de schutter naar toe schiet. Door zijn armen naar onderen te houden lijkt hij wel tien procent korter. Dat heeft te maken met de Müller-Lyer Illusie. “Hoe groter de schutter de keeper schat, hoe verder hij bij hem vandaan schiet. En dat wil een keeper niet”, aldus Van der Kamp. Het druist in tegen de intuïtie van een keeper, die zich graag groot wil maken om te schutter te imponeren. “Dat is een spel waarin de keeper een keuze heeft. Wil hij zich klein maken om de kans te vergroten dat bal dichter bij hem komt, of wil hij dat de schutter meer risico neemt om naast of over te schieten. Die keuze kan ook afhankelijk zijn van welke schutter je treft. Dankzij het onderzoek is het voor keepers mogelijk om dit soort keuzes bewust en gefundeerd te kunnen maken.”

Voor meer onderzoek en vooral voor onderzoek naar de ‘echte’ situatie op het veld hoopt Van der Kamp dat de plannen voor het National Sports Science Institute op de campus van de Vrijde Universiteit in Amsterdam doorgaan. Het is de bedoeling dat dit centrum op de huidige locatie van het huidige Wis- en Natuurkundegebouw komt te liggen, dat over vijf jaar wordt gesloopt. Van der Kamp: “Het plan is om in de voetbalvelden meetapparatuur aan te leggen voor onze onderzoeken.” In hoeverre de overheidsplannen om af te zien van de olympische kandidatuur voor 2028 invloed hebben op de ontwikkeling van het Sport Science Center weet Van der Kamp niet. “Het kabinet wil wel vasthouden aan de olympische ambitie om de sport naar een hoger niveau te tillen. Daarnaast is sport is sowieso voor een groot deel afhankelijk van sponsoring vanuit het bedrijfsleven en ook daar vallen klappen. We moeten zien hoe het loopt.”

Geen loterij
Tot slot komen we terug op het Nederlandse penaltytrauma. “Samen met Engeland is Nederland het slechtste in strafschoppenseries op internationale toernooien. Waarom er vanuit de voetbalwereld desondanks weinig belangstelling is voor ons onderzoek? Ik heb het gevoel dat de voetbalwereld ten aanzien van wetenschap een stuk conservatiever is dan sporten als roeien, schaatsen en hockey. Het idee dat vooral oud-voetballers verstand van het spel hebben, is nog steeds erg dominant in de voetbalwereld. Dat is natuurlijk ook zo, maar ik denk dat de wetenschap in de moderne sport een belangrijke rol kan spelen. Ons onderzoek laat onomstotelijk zien dat er goede en slechte strafschopnemers, en -stoppers zijn. Het is dus geen loterij, zoals velen in de voetbalwereld menen, maar een vaardigheid die je kunt leren beheersen, en waar op getraind zou moeten worden.” Volgens Van der Kamp is de rol van de wetenschap vooral complementair aan de reeds aanwezige voetbalkennis. “Als onderzoeker ben ik niet bezig met individuele penalty’s. Ik kijk naar getallen op het scherm en uitkomsten van onderzoeken. In een wedstrijd zie ik niet of een keeper goed of fout zit. Daarvoor moet je een goede keeperstrainer of een goede coach hebben.”

Voor meer informatie: klik hier

« terug

Reacties: 1

-
15-11-2012
Interessant onderzoek en ik ben het ook altijd eens geweest met de stelling dat goede penalty's te trainen zijn. Toch kan je vanuit de keeper ook een ander uitgangspunt nemen, nl. dat een goed genomen penalty (ver van de keeper vandaan, wegdraaiend en met veel snelheid) altijd zit (tenzij te ver tegen paal en lat, of naast). Een keeper hoeft zo'n "onhoudbare" penalty ook helemaal niet te houden. Maar hij moet wel àlle ballen houden, die niet optimaal genomen zijn (en dat zijn er nogal wat). Als hij dus al naar een bepaalde hoek onderweg is vóórdat de bal überhaupt is vertrokken, plaatst hij zichzelf ook bij te zachte en onzuiver genomen penalty's onnodig in een kansloze positie en dat moet hij juist niet doen. Panenka-tjes zouden nooit mogen zitten (!) I.p.v. anticiperen kan hij beter op het schot reageren, dan heeft hij bij goed genomen penalty's inderdaad geen kans (maar niemand neemt hem dat kwalijk), maar bij slecht genomen penalty's heeft hij 100 % kans om de bal gewoon te stoppen. Dit geldt sowieso bij een te korte aanloop, want dan heeft de bal in elk geval (te) weinig vaart mee. Het beïnvloeden van de penalty-nemer (door je optisch kleiner te maken) kan natuurlijk wel meehelpen. Hilversum, J. van Tets

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst