De vraag van… Koen Breedveld, directeur van het Mulier Instituut
Aan... Loek Jorritsma, gepensioneerd VWS-ambtenaar met veel kennis over juridische verankering van sport in het beleid van de rijksoverheid
De vraag
Dat de overheid een sportbeleid voert is niet wettelijk verankerd. Er is geen ‘sportwet’, zoals die er wel bijvoorbeeld is voor cultuur. Is dat een gemis? Wat zou er in zo’n wet geregeld moeten worden, en wat kan zo’n wet de sport opleveren?
Het antwoord
Er is geen sportwet, maar er zijn wel andere wetten die van zeer grote invloed zijn op sportorganisaties, sportaccommodaties en (top)sportevenementen. Denk aan:
- de Wet Markt en Overheid (WM&O) inzake het verrekenen van de kostprijs bij gebruik gemeentelijke accommodaties;
- belastingwetgeving in verband met het aangepast BTW-tarief voor sportorganisaties en sportevenementen;
- algemene veiligheidswetten zoals bijv. die voor arbeidsomstandigheden bij professionele sport;
- mediawetgeving inzake het toestaan van reclame uitingen bij uitzendingen van sportwedstrijden;
- de wegenverkeerswet waarbij het verboden is wedstrijden te houden op de openbare weg.
Voorts is er de Europese wet- en regelgeving bij de Mededingingswet inzake Staatssteun en Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) en de Algemene GroepsVrijstelling (AGV) voor onderdelen van sport.
Het is voor deze bijdrage niet zinvol al deze wetgeving te behandelen. Ik sluit aan bij de twee meest recente voorbeelden. Die inzake de belastingwetgeving en het BTW-tarief en de evaluatie van de WM&O en DAEB. En ook dat slechts kort.
Belastingwetgeving
Voor dit artikel heb ik op 14 juli 2016 aan het Ministerie van Financiën het volgende voorgelegd. Bestaat bij u een overzicht van
1. sportorganisaties die de beoefening van sport ten doel hebben;
2. diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport en onontbeerlijk zijn voor het verrichten van sportdiensten, en
3. criteria die gelden voor sportevenementen om onder deze noemer van sport te vallen, en die daarom alle, op onderdelen, in aanmerking komen voor een aangepast Btw-tarief.
"Ook het EK sjoelen, telefoonboekscheuren, het NK kooivechten, WK speedpokémonteren en dominosteentjes laten omvallen kunnen zomaar sportevenementen zijn"
Waarom deze vragen? Wat betreft de eerste vraag: organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen worden gezien als sportorganisaties en komen daarom in aanmerking voor de BTW-vrijstelling. Dat geldt voor zowel het voetbal, volleybal, tafeltennis en ook voor de Nederlandse Postduiven Organisatie (NPO). Maar ook voor sportvissen, hondensport, pokémon spelen, oriënteren, paardrijden of modelzweefvliegen?
Bij de tweede vraag gaat het om de vraag welke diensten door de Belastingdienst als onontbeerlijk voor sportbeoefening worden gezien. Zijn dat de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties, van scheidsrechters, van sportattributen als een doel, net, bal, fiets, ringen voor postduiven, hengels voor bij het vissen enzovoorts?
En bij de derde kan het zomaar dat het EK openwaterzwemmen, EK atletiek, NK dammen, de CHIO, EK bridge ook het EK sjoelen, telefoonboekscheuren, het NK kooivechten, WK speedpokémonteren en dominosteentjes laten omvallen, sportevenementen kunnen zijn.
Extra punt van aandacht bij de evenementen nog voor de betrokken sportaccommodaties. Want is bijvoorbeeld het water bij het EK openwaterzwemmen inderdaad een sportaccommodatie? En als dat zo is, komt dan de realisering van dat water tot zwemsportwater ook voor een BTW-vrijstelling in aanmerking? En bij de Vierdaagse en het CHIO het parcours, WK darts, biljarten in het café, sjoelen in het buurthuis?
"Ik stel vast dat bij het ministerie van VWS – oneerbiedig gezegd - slechts sprake is van subsidiebeleid voor de sport"
Op mijn vraag aan het Ministerie van Financiën heb ik (nog) geen antwoord gekregen. Vakantie? Resteert de inhoud van de site van de Belastingdienst inzake sport. Die is vooral voorbeeldend van aard. Ik stel daarom vast dat, naast het ontbreken van een sportwet bij het ministerie van VWS, bij dat departement – oneerbiedig gezegd - slechts sprake is van subsidiebeleid voor de sport. En dat bij het ministerie van Financiën geen afgerond beeld bestaat van het beleidsterrein sport.
Wat hier nog wel voorhanden is, is de Regeling landelijke sportorganisaties Successiewet 1956. Daarbij gaat het om vrijstelling voor schenkingen aan landelijke sportorganisaties. Door deze organisaties als Sociaal Belang Beogende Instelling (SBBI) te gaan zien is dat mogelijk geworden. In de successiewet wordt nu in artikel 1 aangegeven dat de organisaties de bevordering of organisatie van de beoefening van een of meer takken van sport ten doel moeten hebben. In artikel 2 wordt VWS om het eindoordeel gevraagd over de vraag of de betrokken organisatie inderdaad is aangewezen als landelijke sportorganisatie. Bij VWS zou een overzicht van landelijke organisaties voorhanden kunnen zijn.
In mijn ogen zou dit eindoordeel ook van toepassing dienen te zijn als het gaat om te bepalen wanneer er sprake is van (top)sportevenementen en (top)sportaccommodaties.
Evaluatie WM&O
De Wet Markt & Overheid, de verdere uitwerking van de Mededingingswet, is van toepassing op de sport. Wanneer een activiteit in het algemeen (economisch) belang is, kan een uitzondering worden gemaakt. Naast het openbaar onderwijs is dat in deze wet ook de sport. Daarom hoeft de sport geen kostprijs te betalen bij het gebruik van een accommodatie van de overheid.
"Sportorganisaties zijn geen Algemeen Nut Beogende Instellingen (...) omdat ze vooral het eigen belang van de leden op het oog hebben en in mindere mate het algemeen belang"
Er staat nu een evaluatie van die Wet op touw waarbij vraagtekens worden gezet bij deze plaats van de sport. NOC*NSF en woordvoerders sport van de Tweede Kamer pleiten er nu voor om de uitzondering voor de sport te handhaven. Is de sport dan zo’n activiteit van algemeen (economisch) belang?
We weten dat sportorganisaties geen Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI) zijn maar ‘slechts’ SBBI’s. Dat komt omdat ze vooral het eigen belang van de leden op het oog hebben en in mindere mate het algemeen belang. De vraag is dan of deze organisaties dan inderdaad diensten van algemeen (economisch) belang kunnen leveren.
Want bij dergelijke diensten moet worden vastgesteld dat het gaat om marktfalen. De compensatie om dat marktfalen op te heffen (bijvoorbeeld subsidie) moet dan ook voldoen aan de zogenaamde Altmark-criteria. Het eerste criterium daarvan is dat de betrokken onderneming (de sportorganisatie) daadwerkelijk belast moet zijn met de uitvoering van die dienst en dat moet ook duidelijk zijn omschreven.
Was dat inderdaad het geval bij het EK atletiek, het EK openwaterzwemmen, de start van de Tour de France in Utrecht (marktfalen?!) en is dat het geval bij alle (top)sportevenementen?
"Ik adviseren te komen tot een nieuwe definitie van sport. Een die recht doet aan de ‘eigenheid’ van de sport"
Hoe nu verder?
Wat moeten we in de sport nu met deze observaties? Als ik dit ook als buitenstaander zou zien en dan vaststel dat de definiëring van sport, van sportorganisaties en sportaccommodaties en sportevenementen door de rijksoverheid niet op eenduidige wijze plaatsvindt, dan zou ik adviseren te komen tot een nieuwe ordening waarbij dat wel het geval is. Een die ook recht doet aan de ‘eigenheid’ van de sport.
Want eigen aan de sport is ook de monopoliepositie die sportorganisaties hebben in hun tak van sport; de kenmerken van de winner takes it all-markt; het product sport dat alleen bestaat bij de aanwezigheid van een vergelijkbare ander; gelijke strijd/competitive balance; de niet-restitueerbaarheid van wedstrijden en wat mij betreft ook integrale solidariteit.
Want zo is bijvoorbeeld het sportieve monopolie van de sportorganisatie niet per se uit te leggen als een economisch monopolie. Integendeel, als sportorganisatie moet je nieuwe toetreders tot de markt van de organisatie van jouw sport juist wel kunnen weren.
"Ik bepleit een radicale stap (...) waardoor de sport zich niet meer hoeft te verdedigen en bedelbrieven hoeft te sturen en deels afhankelijk is van de opbrengst van loterijen"
Het voert (veel) te ver om in dit bestek alle aspecten van het Altmark-arrest, marktfalen, DAEB, ANBI, SBBI, staatssteun, BTW-regeling en Mededingingswet en WM&O, het Binnenaanvaringsreglement, de Omgevingswet maart 2016, mediawet en televisie zonder grenzen en de Welzijnswet op hun - ook onderlinge - consequenties voor de sport verder uit te werken. Ik bepleit hierbij wel een meer radicale stap. Een stap die een eind maakt aan al die vragen naar marktfalen, ANBI, etc. Een stap waardoor de sport zich niet meer hoeft te verdedigen, bedelbrieven hoeft te sturen, sportorganisaties voor een deel niet meer afhankelijk zijn van de opbrengst van loterijen en van de toedeling daarvan door een particuliere belangenorganisatie. Maar een vaste plaats krijgt in de sociale infrastructuur van onze samenleving. Kortom de emancipatie van de sport in het publieke domein.
Sport als een publieke taak
Ik pleit er voor dat de rijksoverheid sportorganisaties juridisch zal erkennen als de organisaties met de daadwerkelijke belasting van de publieke taak van:
- Het organiseren van de nationale competitie, het nationaal kampioenschap en – indien daartoe aangewezen – de officiële Europese- en Wereldkampioenschappen in die tak van sport. Dat houdt tevens dat NOC*NSF de publieke taak heeft om het olympisch team samen te stellen en - indien daartoe aangewezen - zorg te dragen voor de organisatie van de Europese -, Olympische en Paralympische Spelen;
- Het uitroepen van de nationale kampioenen in de betrokken takken van sport;
- De zorg voor de opleidingen in hun sport;
- Het aanwijzen van de nationale selecties en de zorg voor die trainingen, inclusief de inhoud van de talentbegeleiding – in samenwerking met de betrokken onderwijsorganisaties – in de betrokken tak van sport.
Daartoe stelt de rijksoverheid voor alle betrokken organisaties instellingsbijdragen vast waardoor deze organisaties duurzaam in staat worden gesteld deze publieke taak vorm en inhoud te geven.
In het verleden is wel eerder een eerste aanzet gegeven tot onderzoek naar een dergelijke sportwet, een kaderwet specifiek sportbeleid. Voor sommige ontwikkelingen dient de tijd rijp te zijn. Bij de huidige discussies over de transities van de sport; de aanwending van de opbrengsten van de loterijen; de relatie van sport met publieke domeinen als gezondheidszorg, onderwijs en ruimtelijke ordening; de betekenis van sport voor specifieke groepen in onze samenleving; vragen inzake de organisatie van topsportevenementen pleit dat alles er voor om te bezien of aan dat onderzoek vervolg kan worden gegeven.
Daardoor kan de publieke functie van de sport, denk aan sociale cohesie, saamhorigheid, gezondheidsbevordering, bevordering van leerprestaties, etc. etc. blijvend worden versterkt. En wordt deze niet verdrongen door begrippen in het huidige louter commerciële jargon als nieuwe verdienmodellen, big data, zapp-cultuur en vergroten marktaandeel.
Sportraad
Het meest gerede instituut om een dergelijk proces te begeleiden lijkt me de Nederlandse Sportraad. Objectief kritisch ten aanzien van de sport, autonoom, multidisciplinair, van hoog competentieniveau en belast met vraagstellingen die de essentie van de sport raken.
Volgende keer het antwoord op de vraag van Loek Jorritsma aan Ted van der Bruggen, zelfstandig consultant die voor het werven van vrijwilligers een programma heeft ontwikkeld:
Ik ben er van overtuigd dat de sportvereniging in haar huidige vorm, weliswaar met noodzakelijke aanpassingen die iedere tijd vereist, voor de sport in Nederland van onschatbare waarde is. Jij bent als verenigingsadviseur dagelijks met sportverenigingen bezig. Deel jij die visie? Hebben sportverenigingen in Nederland inderdaad een gouden toekomst in jouw ogen?