Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Open Podium-Item

Getuigen, hun betrouwbaarheid en bewijskracht 5 juli 2011

door: Bram Brouwer

In het onderzoek naar vermeend dopinggebruik door zevenvoudig Tour de France-winnaar Lance Armstrong hebben drie oud-collega’s een getuigenverklaring afgelegd. Volgens drievoudig oud-Tourwinnaar Greg LeMond, gediskwalificeerd oud-Tourwinnaar Floyd Landis en oud-ploeggenoot Tyler Hamilton gebruikte de Amerikaan epo, bij zijn eerste Tourwinst in 1999 [6, 9, 10, 19]. Dat was volgens de getuigen normaal, iedereen deed het. De vraag is dan: hoe betrouwbaar zijn herinneringen van als normaal ervaren situaties twaalf jaar na dat dato? En, spelen er meer zaken die de betrouwbaarheid van de getuigen beïnvloed? In deze column proberen we een antwoord te vinden.

Om de betrouwbaarheid en daarmee de bewijskracht van de getuigenverklaringen te beoordelen, moeten we een aantal vragen beantwoorden. Daarvoor behandelen we eerst kort enkele (rechts)psychologische aspecten die hier een rol bij spelen. We baseren ons vooral op het werk van Wagenaar en zijn collega’s [16, 22-24].

Updating geheugen
In tegenstelling tot wat men vaak denkt, is het menselijk geheugen slecht toegerust om situaties in het verleden exact te omschrijven. Ons geheugen geeft een representatie van de ons omringende en steeds veranderende wereld. Ze integreert nieuwe informatie met oude en gooit overbodige weg (vergeten). Als u uw sleutels zoekt, moet u weten waar ze nu liggen. Weten waar u uw sleutels vorige week lagen, is overbodig. Daar liggen ze niet meer. Vergeten van niet-relevante informatie in normale situaties is een belangrijke geheugenfunctie. Weinigen weten nog wat ze vorige week woensdag aten, tenzij ze een etentje hadden vanwege de bruiloft van hun dochter. Dan is het eten gekoppeld aan een bijzondere gebeurtenis en die combinatie wordt wel onthouden. Kortom ons geheugen past haar inhoud voordurend aan: we spreken dan ook over updating-geheugen.

Aanpassing achteraf
Een tweede probleem is dat herinneringen niet alleen bestaan uit de oorspronkelijke feiten, maar ook uit alles we later tegenkwamen en bij die herinnering paste. Dus uit kranten, radio, televisie, internet, gesprekken, enzovoort. Zelfs er over denken kan de herinnering aanpassen. Al die informatie wordt met de oorspronkelijke herinnering geïntegreerd. We noemen dit misleading post-event information (misleidende informatie achteraf). Onze herinnering is dan geen oorspronkelijke herinnering meer, maar een constructie uit velerlei bronnen. Vervolgens zijn we ons niet meer bewust van die bron (source awareness). Het is onbelangrijk hoe u weet waar uw sleutels liggen, áls u het maar weet. Een herinnering die in feite uit vele bronnen voortkomt, ervaren we dan als authentieke persoonlijke herinnering. Naar gelang de tijd verstrijkt staat die herinnering steeds verder van de werkelijkheid af.

Collaborative storytelling
Een derde vertekening bij getuigenverklaringen kan ontstaan door collaborative storytelling [22-24], gedefinieerd als: een cumulatief proces van wederzijdse bekrachtiging van ideeën, die tussen mensen ontstaat bij de interpretatie van ambivalente informatie [24, p. 166]. Dit fenomeen is gefundeerd in drie erkende psychologische theorieën: ten eerste de sociale vergelijkingstheorie [17] die zegt dat mensen zich onderling vergelijken en ten tweede de conformation theory [12, 13] die aangeeft dat mensen in die vergelijking geneigd zijn hun opvattingen op elkaar af te stemmen (conformeren). Daarbij versterkt de opvatting in de richting van de initiële opvatting: vindt iemand roken minder ongezond dan wordt beweerd, dan vindt men dat na conformatie nog sterker. Als derde speelt confirmationbias een rol. De neiging van mensen om informatie die niet binnen hun opvatting valt te negeren, minder serieus te nemen, als onjuist te interpreteren of zo te verdraaien dat ze toch binnen de opvatting valt.

De kracht van collaborative storytelling bleek bij een spraakmakende kwestie op een Drentse basisschool. In juni 1997 bleken enkele oudere leerlingen kleuters misbruikt te hebben [1]. Vanwege hun jeugdige leeftijd werden ze niet vervolgd. De zaak leek gesloten. In oktober echter kwamen ouders met nieuwe beschuldigingen, nu naar leerkrachten. De wildste verhalen gingen rond, over misbruik in de kelder van de school. Er waren naaktfoto’s van kinderen op de schoolcomputer [4, 5, 18]. De politie vond echter geen kelder en de computer bevatte geen foute foto’s. TNO-onderzoek wees uit dat er nooit een kelder was. Het overtuigde niet (confirmationbias), ouders gingen zelf graven [3]. Drie jaar later kwamen er nieuwe beschuldigingen. Internetfoto’s ‘bewezen’ misbruik van meisjes uit het dorp. Volgens politie kwamen de foto’s uit Amerika. Toch werd er aangifte gedaan [2, 3, 14]. Nu, bijna vijftien jaar nadien, geloven sommigen nog in het misbruik [23]. Leerkrachten moesten elders werk zoeken. Het dorp was langdurig verdeeld.

De situatie ontstond doordat ouders (en kinderen) samen (sociale vergelijking) een verhaal construeerden, waarin ze ‘de feiten’ in gesprekken op elkaar afstemden (conformeren). De overtuiging werd steeds extremer en sterker, en stond niet meer ter discussie. Hoewel collaborative storytelling bij kindermisbruik is ontdekt, is het een breed groepsdynamisch proces. We komen het dan ook vaak tegen, onder andere bij dopingbekentenissen [15].

Na deze bespreking van belangrijke psychologische theorieën die getuigenverklaringen kunnen beïnvloeden formuleer ik een aantal vragen over die verklaringen in de Armstrong case. Per vraag (gecursiveerd) geef ik een korte toelichting, verwijzend naar de theorie. Voor het beoordelen van de bewijskracht van de getuigenverklaringen moet iedere vraag objectief beantwoord worden.

Vraag 1: waarom is de herinnering aan Armstrongs dopinggebruik na twaalf jaar nog zo sterk?
Volgens de getuigen was dopinggebruik in de periode waarover ze verklaren normaal, iedereen deed het. Volgens de updatingtheorie is het dan onwaarschijnlijk dat ze twaalf jaar later Armstrongs gebruik nog expliciet herinneren, tenzij Armstrong een bijzonderheid was. Bijvoorbeeld: de enige niet-gebruiker. Misleading post-event information (door publicaties over vermeend gebruik door de Amerikaan [zoals: 21]) kan niet-gebruik vervangen door gebruik. Door source awareness ervaren we dat dan als oorspronkelijk herinnering.

Vraag 2: weten de getuigen zeker dat ze Armstrong doping zagen gebruiken?
Deze vraag sluit aan bij de vorige. Niet alleen gebruik was destijds normaal, Armstrong ook. Hij was nog niet de topper, die hij later zou worden. Integendeel. Hij was een twijfelgeval, terugkomend van een ernstige ziekte. Als renner niet direct om serieus te nemen. De updatingtheorie maakt het dan onwaarschijnlijk dat men Armstrongs gebruik nog expliciet herinnert. Mogelijk herinneren zij iemand die gebruikte en werd dat via misleading post-event information en source awareness Armstrong.

Vraag 3: gebruikte iedereen destijds doping, of veronderstellen de getuigen dat?
We kunnen niet meer achterhalen of iedereen destijds gebruikte of dat dit slechts de overtuiging van de getuigen is (collaborative storytelling). De herinnering kan vertekenen door publicaties die zeggen dat alle renners gebruiken (misleading post-event information), zonder dat we nog weten waar die vertekening vandaan komt (source awareness). Dan ontstaat al snel de onbewuste redenering: iedereen gebruikte, dus Armstrong gebruikte.

Vraag 4: zijn de getuigen onafhankelijk?
Drie getuigenverklaringen kunnen sterk bewijs leveren, mits ze onafhankelijk zijn. Onafhankelijk betekent dat iedere verklaring is gebaseerd op de persoonlijke en oorspronkelijke waarneming van de individuele getuige, zonder interferentie achteraf. Ofwel: de getuigen mogen nooit met elkaar over de zaak gesproken hebben (conformeren) en de verklaringen mogen niet naar gelijkheid convergeren door misleading post-event information.

Vraag 5: is er naar getuigen à decharge voor Armstrong gezocht?
Naast beschuldigende (à charge) getuigen moet naar ontlastende (à decharge) getuigen worden gezocht. Stel er zijn drie getuigen à charge en zes à decharge. Dan staat de beschuldiging zwak. Het alleen presenteren van getuigen à charge getuigt niet van waarheidsvinding, maar van coûte que coûte willen veroordelen. We noemen dat selectieve bewijsvoering.

De antwoorden op bovenstaande vragen (niet uitputtend) zijn cruciaal voor het beoordelen van de getuigenverklaringen. Op de eerste drie vragen lijkt een plausibel antwoord twaalf jaar na dato vrijwel onmogelijk. Bij vraag 4 wordt aan geen van de gestelde voorwaarden voldaan. De verklaringen worden in de pers breed uitgemeten en er is veel over Armstrongs vermeende gebruik gepubliceerd. Slechts vraag 5 kan nog een antwoord leveren, als tenminste naar getuigen à decharge wordt gezocht. Maar dat kan slechts in het voordeel van Armstrong uitpakken. Kortom, op basis van de antwoorden moeten we constateren dat de getuigenverklaringen in de Armstrong case erg zwak zijn.

Tot hier ging het over onbewuste beïnvloeding van herinneringen. In de Armstrong case is echter de vraag gerechtvaardigd of wraak en/of jaloezie mogelijk tot bewust onjuist verklaren leidt? LeMond en Armstrong worden in de pers als gezworen vijanden geportretteerd [9] en dat lijkt niet gespeeld. Volgens LeMond heeft Armstrong de bekentenissen zelf in de hand gewerkt, door zijn voormalige ploeggenoot te beschimpen [19]. Landis zegt dat Armstrong het met de internationale wielerbond (UCI) op een akkoordje gooide, na een positieve dopingtest. Zelf werd hij na een positieve test zijn Tourzege ontnomen en geschorst [8].

Landis bewijst zijn stelling vooralsnog niet. Verbruggen – toenmalig UCI-voorzitter – ontkent de aantijging, maar wordt door Landis weer ‘een oude man’ genoemd, ‘die lijdt aan waanideeën’ [20]. Na een confrontatie tussen Armstrong en Hammilton in een restaurant, doet laatstgenoemde aangifte van bedreiging. Volgens de restaurateur was er slechts een woordenwisseling [7, 11]. Samengevat: deze zeer onfrisse situatie van wederzijdse aantijgingen zonder bewijs, is volstrekt ongeschikt om objectieve getuigenverklaringen te krijgen. En dat maakt die verklaringen onbetrouwbaar en dus waardeloos. Daar staat echter zeer sterk fysieke bewijs tegenover: de vele negatieve dopingtests van Armstrong gedurende zijn carrière.

Tot slot: ik oordeel niet of Armstrong doping gebruikte. Ten eerste weet ik dat niet en ten tweede is oordelen niet mijn vak als psycholoog. Ik beoordeel slechts de kwaliteit van het bewijs, hier de getuigenverklaringen. Oordelen laat ik over aan juristen en aan u als lezer.

Referenties
 1.  Anonymus (1997, June 27). Misbruik kleuters op basisschool. Nieuwsblad van het Noorden.
 2.  Anonymus (1997, November 27). Ouders De Dreef handelden uit bezorgdheid. Nieuwsblad van het Noorden.
 3.  Anonymus (1997, December 3). Ouders graven naar hun eigen ongelijk. Nieuwsblad van het Noorden.
 4.  Anonymus (1997, October 24). PC's in beslag tijdens onderzoek ontucht op school. Nieuwsblad van het Noorden.
 5.  Anonymus (1997, October 23). Weer onrust op school na aangiftes van ontucht. Nieuwsblad van het Noorden.
 6.  Anonymus (2010, July 19). LeMond gevraagd als getuige in de zaak lance Armstrong. NRC.
 7.  Anonymus (2011, June 14). Armstrong bedreigt Hamilton in restaurant. De Telegraaf.
 8.  Anonymus (2011, May 24). FLOYD LANDIS: bracht zaak Armstrong aan het rollen. Volkskrant.
 9.  Anonymus (2011, May 24). Greg Lemond: 'Zijn tourzege van 99 is grootste fraude'. Volkskrant.
 10.  Anonymus (2011, May 24). Tyler Hamilton:'Ik zag het in zijn koelkast'. Volkskrant.
 11.  AP (2011, June 14). Armstrong bedreigde oud-collega Hamilton. NRC.
 12.  Asch, S. E. (1955). Opinions and Social Pressure. Scientific American, 193, 31-35.
 13.  Asch, S. E. (1956). Studies of independence and conformaty: I minority of against a unanimius majoraty. Psychological Monographs 70[9], gehele nummer 416.
 14.  Bootsgezel, M. (2000, June 28). Affaire-De Dreef een niet te blussen veenbrand. Nieuwsblad van het Noorden.
 15.  Brouwer, B., Lodewijkx, H. F. M., & Kuipers, H. (2009). Dopingbekentenis langs de wetenschappelijke meetlat. Sportpsychologie Bulletin, 20, 24-37.
 16.  Crombag, H., Koppen, P. J. v., & Wagenaar, W. A. (1992). Dubieuze zaken: De psychologie van strafrechtelijk bewijs. Amsterdam: Olympus.
 17.  Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human relations, 7, 114-140.
 18.  GPD (1997, October 22). Leraren Drentse school beticht van misbruik. Leeuwarder Courant.
 19.  Misérus, M. (2010, July 19). LeMond: ook in rechtzaal is val Armstrong nabij. Volkskrant.
 20.  Misérus, M. (2011, February 22). Landis: Hien Verbruggen lijdt aan waanideeën. Volkrant magazine.
 21.  Shen, A. (2009). So there is no doubt in my mind he (Lance Armstrong) took EPO during the 99 Tour. http://nyvelocity.com/content/interviews/2009/michael-ashenden.
 22.  Wagenaar, W. A. (2006). Vincent plast op de grond: nachtmerries in het Nederlandse recht. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
 23.  Wagenaar, W. A. Psychologie in de rechtzaal. 2007. Den Haag, Home Academy.
 24.  Wagenaar, W. A. & Crombag, H. (2005). The Popular Policeman and Other Cases; psychological Perspectieves on legal Evidence. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Bram Brouwer is ruim dertig jaar schaatstrainer en was een van de eerste gediplomeerde wielrentrainers in Nederlanden. Hij heeft 15 jaar professioneel duursporters begeleid en is daarna psychologie gaan studeren aan de Open Universiteit. Hier studeerde hij in 2009 cum laude af als arbeids en organisatiepsycholoog op het onderwerp ‘Doping als drogreden’ en behaalde de basisaantekening sportpsychologie. Momenteel werkt hij aan zijn proefschrift met als werktitel ‘De mythen van epo bij wielrennen’. Daarnaast werkt hij in zijn eigen praktijk, als adviseur/coach voor mensen en organisaties die willen presteren en verzorgt lezingen over deze onderwerpen. Voor meer informatie: info@brambrouwer.nl of www.brambrouwer.nl.
« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst