Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Open Podium-Item

De techniek van toppresteerders als referentiekader 19 september 2017

door: Peter Murphy & Bennie Douwes

In een tweeluik belichten we veelvoorkomende misvattingen over techniekvorming. Deze week gaan we in een gesprek met atletiektrainer Erwin Mortier na waarom het kopiëren van de techniek en trainingsmethodiek van toppresteerders niet is aan te raden. Dit doen we aan de hand van verschillen in start- en loopstijl tussen Usain Bolt en Christian Coleman.

De Zweedse psycholoog Anders K. Ericsson is een expert op het gebied van het ontwikkelen van menselijk potentieel. In zijn opvattingen rekent hij af met het idee dat talent vooral aangeboren zou zijn. Het is veel meer de manier van trainen die bepaalt waar de persoonlijke grenzen liggen. Iets dat we vanuit onze ervaringen graag willen onderstrepen. In zijn recente boek ‘Piek’ beschrijft Ericsson onder meer wat hij onder doelbewuste en doelgerichte training verstaat en hoe het maken van mentale voorstellingen daarin een belangrijke rol speelt. In dit verband veronderstelt Anders Ericsson dat ‘hoe beter de training is af te stemmen op de prestaties van de uitblinkers op een bepaald gebied, hoe effectiever zij waarschijnlijk zal zijn’.

Met dat laatste ziet de onderzoeker in onze ogen een cruciaal facet over het hoofd, namelijk dat van individualiteit en uniciteit. Laten we hier met een voorbeeld uit de atletiekwereld eens dieper naar kijken. Er zal geen misverstand over bestaan dat Usain Bolt op de sprintafstanden bij de mannen als de toppresteerder van het laatste decennium kan worden gekwalificeerd. Van de Olympische Spelen in Beijing (2008) tot en met die van Rio de Janeiro (2016) beheerste ‘Thunderbolt’ zowel de 100 als de 200 meter. 

We vroegen aan Erwin Mortier - trainer-coach van Eindhoven Atletiek Sprintgroep - hoe hij als sprintdeskundige tegen de techniekvergelijking tussen Bolt en Coleman aankijkt

WK atletiek
In de uitzendingen van NOS Studio Sport rondom de onlangs gehouden WK atletiek in Londen duidt analist Gregory Sedoc het Jamaicaans fenomeen als iemand die een loopstijl benut die zich kwalificeert als backside mechanics. Voor enkele andere sprinters, zoals de Amerikaanse coming man Christian Coleman, geeft hij aan dat ze gebruik maken van een techniek die meer op frontside mechanics is gebaseerd. We legden dit onderscheid voor aan Erwin Mortier, trainer-coach van Eindhoven Atletiek Sprintgroep. Hij begeleidt atleten op nationaal en internationaal niveau en doet dat met veel kennis en kunde ten aanzien van individuele motoriekvoorkeuren.

We vroegen aan Erwin hoe hij als sprintdeskundige tegen de techniekvergelijking tussen Bolt en Coleman aankijkt. ‘Het meest zichtbare verschil tussen beide atleten kan gerelateerd worden aan een concept dat geïnspireerd is op het werk van Raymond Sohier en verder is uitgewerkt door Bertrand Théraulaz en Ralph Hippolyte. Dit onderscheid in bewegingsdynamiek noemen ze Walking from the Top (WT) versus Walking from the Bottom (WB), iets waarvoor inmiddels ook al wetenschappelijk bewijs is gevonden. Bij WT wordt de beweging vanuit het bovenlichaam geïnitieerd en speelt in de dynamiek het activeren van de achterste spierketen een belangrijke rol. Bij WB beweegt de sporter daarentegen vanuit het onderlichaam en is het juist de activatie van de voorste spierketen die in de dynamiek een primaire rol speelt. Hier doemt zich de vergelijking met de termen backside mechanics (relatie met WT) en frontside mechanics (relatie met WB) op, waar Gregory Sedoc terecht over sprak.’

"In de samenwerking tussen trainer-coach en sporter kun je eenvoudigweg niet om de individuele motorische voorkeuren van het individu heen" 

Techniekvorming koppelen aan natuurlijke voorkeuren
In tegenstelling tot wat menigeen denkt is de keuze voor een van beide dynamieken geen vrije keuze. Waar het om gaat is dat in de techniekvorming wordt aangesloten bij de individuele motorische voorkeuren. De verschillen zijn aangeboren en worden in het spontane bewegen van jongs af aan als het ware van moment tot moment geoefend zonder dat we ons daar bewust van zijn. Denk daarbij aan dagelijkse activiteiten zoals lopen, opstaan, schrijven, eten, fietsen, etc. In de samenwerking tussen trainer-coach en sporter kun je eenvoudigweg niet om de individuele motorische voorkeuren van het individu heen. 

Heb je een voorbeeld uit de atletieksprint aan de hand waarvan we een in dit opzicht kenmerkend techniekverschil eens nader kunnen bekijken? Erwin denkt even na en komt dan met een videoanalyse van Eurosport (zie hieronder) van de legendarische 100 meter-finale die op 16 augustus 2009 tijdens de WK in Berlijn plaatsvond. 


Het werd vooral een confrontatie tussen Usain Bolt en Tyson Gay, twee sprinters die anno 2017 nog steeds de bovenste twee plaatsen op de allertijdenlijst bezetten. Bolt noteerde het wereldrecord van 9,58 seconden, dat nog steeds overeind staat. Gay liet de klok stilstaan na 9,71 seconden en wist zijn beste prestatie een maand later nog te verbeteren tot 9,69 seconden.

De verschillende houdingen die Tyson Gay en Usain Bolt vanuit de start opzoeken | bron Eurosport
XL31PlaatjeBijOpenPodiumPMBD

"Usain zijn stijl in zowel de start als de snelheidsfase vertoont alle kenmerken van Walking from the Top: de beweging wordt geïnitieerd vanuit het bovenlichaam"

Erwin licht het als volgt toe: ‘In de reportage wordt de bewegingsanalyse van Usain Bolt als de norm gezien en krijgt dat wat Gay anders doet het stempel van niet-optimaal. Dit is veel te kort door de bocht. De vergelijking die tussen Bolt en Gay wordt gemaakt gaat over het verschil tussen twee excellente sportprestaties, die ze elk op hun eigen kenmerkende wijze weten te realiseren. Wat je daarbij goed ziet is dat Bolt vanuit de start een houding aanneemt van waaruit hij in een plyometrische dynamiek kan komen. Usain zijn stijl in zowel de start als de snelheidsfase vertoont alle kenmerken van Walking from the Top: de beweging wordt geïnitieerd vanuit het bovenlichaam, het bekken is licht achterover gekanteld. In de eerste fase van de 100 meter is dit duidelijk te zien aan de voorkeur van Bolt om de hoek van het lichaam ten opzichte van de baan groot te houden. Op deze manier kan hij vanuit zijn voorkeurstijl de meeste snelheid creëren. Je kunt dit als een meer plyometrische dynamiek benoemen.’

Wat zegt het oog van de vakman in dit opzicht als je naar Tyson Gay kijkt? ‘Gay heeft in tegenstelling tot Bolt bij de start een voorkeur om de hoek van het bovenlichaam ten opzichte van de baan klein te maken. Het nut is dat er in de afzet uit de blokken en de eerste passen relatief veel duwkracht gegenereerd kan worden, maar daar staat het effect dat er te weinig tijd kan zijn om de heup volledig door te strekken tegenover.’

'Allereerst gaat het om het herkennen, erkennen en begrijpen van de individuele dimensies. Dat geldt voor hoe de atleten cognitief handelen, emotioneel reageren en zeker ook voor hoe ze motorisch bewegen'

Trainen en vormen
Terugkerend naar het onderscheid waarop Sedoc duidt, gaat het in de hoofdlijn om twee verschillende bewegingsdynamieken. Usain Bolt beweegt van nature meer plyometrisch (verend), Christian Coleman meer concentrisch (contractiel). Als het om techniekvorming gaat zijn er nog een aantal andere individuele dimensies waar je naar kijkt, zoals de voorkeursvolgorde tussen de inzet van fijne en grove motoriek, hardere versus zachtere voetcontacten met de baan, het gekoppeld dan wel ontkoppeld bewegen van schouder- en heupgordel, het fenomeen van symmetrie en asymmetrie, de positie van de ellebogen en de arminzet. Omdat het om het bewegen van mensen gaat, zien we dit bij zo goed als alle sporten een rol spelen in de expressie van de sporters. Iets dat niet alleen voor de techniekvorming maar ook voor de fysieke ondersteuning van grote betekenis is.

Wat is voor jou als trainer-coach de kern voor het omgaan met de individuele voorkeuren? Erwin: ‘Allereerst gaat het om het herkennen, erkennen en begrijpen van de individuele dimensies. Dat geldt voor hoe de atleten cognitief handelen, emotioneel reageren en zeker ook voor hoe ze motorisch bewegen. Dat is wat je respecteert en waar je bij aan dient te sluiten.’ 

Is trainen dan niet vooral een kwestie van het natuurlijke zijn gang laten gaan? De sprintcoach vervolgt: ‘In de basis wel, maar van daaruit begint het vormen en fijn slijpen. Met behoud van de natuurlijke expressie werk je aan allerlei details die de betreffende motorische stijl als opties in relatie tot, in mijn discipline, de interne logica van het sprinten kent. Zo sla je de brug tussen de natuurlijke expressie van de individuele atleet en wat deze in zijn sportdiscipline efficiënt maakt en optimaliseert.’

Kun je van dat laatste voor bijvoorbeeld Bolt een concreet voorbeelden geven? Erwin: ‘Usain zal door zijn voorkeur voor Walking from the Top vanuit de start al meer omhoog komen. Het is wat hij nodig heeft en geeft hem de mogelijkheid om zijn plyometrische voorkeursdynamiek te benutten. De uitdaging van Bolt is echter wel om de hoek met de baan niet te groot te laten worden omdat hij anders niet in de optimale richting kracht kan leveren. Ook dient hij bij de eerste passen zijn voeten niet te hoog op te tillen omdat dit teveel tijd kost. Op dat laatste aspect heeft hij jarenlang nadrukkelijk getraind, waardoor zijn voeten extreem laag blijven. Omdat dit niet bij zijn natuurlijke bewegingspatroon past, gaat dit ook regelmatig fout waardoor zijn start voor hem altijd een onzekere factor is gebleven.’

"Als aan individuele motoriekvoorkeuren voorbij wordt gegaan dan ontneem je sporters hun eigen expressie"

Misvatting
Voor ons is de suggestie van Ericsson een misvatting die in de sport veel vaker voorkomt. De beste presteerder wordt als het ultieme voorbeeld gezien, met het idee dat het kopiëren van techniek en trainingsmethoden de eigen sporters naar een hoger niveau zal brengen. Zo ontstaan tendensen in de visie van trainers en coaches: ze hebben een excellente presteerder, hun eigen ervaringen en/of algemene biomechanische uitgangspunten voor ogen. Als daarbij aan individuele motoriekvoorkeuren voorbij wordt gegaan dan ontneem je sporters hun eigen expressie. Met andere woorden Bolt is ‘kansloos’ als hij beweegt en getraind wordt als Cole¬man. Andersom geldt hetzelfde. Individualiteit is wat wereldtoppers van elkaar onderscheidt. Iets dat goed is te zien als je weet waar je op dient te letten. We zien in de mondiale top van welke sport dan ook zoveel verschillende stijlen, waarvan de ene niet beter of slechter is dan de andere. Het gaat er om wat bij de sporter past en wat hij verder nodig heeft.

Wordt vervolgd: deel 2
Het slot van het tweeluik van Peter Murphy en Bennie Douwes gaat over veelvoorkomende misvattingen over techniekvorming: de onderschatte betekenis van de lettergreep 'bio' in het toepassen van biomechanische principes.

Peter Murphy begon zijn carrière in de topsport als volleyballer. Daarna werd hij volleybaltrainer; in 1978 en 1985 werd hij verkozen tot volleybalcoach van het jaar. Als bondscoach van het Nederlands vrouwenteam veroverde hij in 1985 brons en in 1991 zilver op het EK. Zijn team behaalde in 1992 tijdens de Olympische Spelen van Barcelona de 6e plaats. Eind jaren tachtig was Murphy werkzaam als technisch directeur van de Nederlandse Volleybalbond. In die functie was hij betrokken bij het ‘Bankrasmodel’ dat de heren volleybalploeg onder leiding van Arie Selinger en later Joop Alberda wereldfaam zou bezorgen. Ook werkte Murphy vijftien jaar bij NOC*NSF als prestatiemanager voor de team bondscoaches. Hij initieerde onder meer het scholingsprogramma ’Mastercoach in Sports’. Murphy staat sterk voor maatwerk en individuele optimalisatie van sporters. Tegenwoordig coacht Murphy topcoaches /topsporters in diverse takken van sport met op die sport toegesneden profielen. Be like me en one size fits all komen in zijn vocabulair niet voor. Hij is van origine fysiotherapeut.

Bennie Douwes studeerde aan de Rijksuniversiteit in Groningen af in de economische wetenschappen. Wat hem binnen en buiten zijn oorspronkelijke vakgebied altijd heeft geboeid is de ontwikkeling van menselijk potentieel. Als sportliefhebber heeft hij zijn sporen ruimschoots verdiend, aanvankelijk als tafeltennisspeler, daarna in diezelfde sport al snel als trainer en coach. Douwes kan bij de senioren bogen op ervaringen op nationaal en internationaal niveau, maar zijn voorliefde voor talentontwikkeling heeft hij nooit verlaten. In zijn dagelijkse werkwerkzaamheden richt hij zich in het bijzonder op het direct toepasbaar maken van coach- en trainingsconcepten op de sportvloer en het als coach van de coach achter de schermen ondersteunen van een aantal topsporttrajecten. Move to your next level is zijn devies.

« terug

Reacties: 1

Hanno van der Loo
21-09-2017

In SPORTgericht schreef Erwin Mortier samen met Brendan Troost recent het artikel 'Vijf invalshoeken voor effectieve acceleratietraining'. Het is nu te lezen op http://www.sport-gericht.nl/archief/de-selectie/

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst