door: Leo Aquina | 19 maart 2015
Minister Schippers organiseert op 23 april een dopingconferentie op Papendal. Volgens de bewindsvrouw is het hoog tijd om te breken met het verleden. ‘Het is allereerst aan de sport zelf om hiermee verder aan de slag te gaan, maar ik draag hieraan graag mijn steentje bij’, zegt zij in de aankondiging van de dopingconferentie. Marjan Olfers, hoogleraar Sport en Recht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, vindt de conferentie een goed initiatief, maar zij is ook kritisch. “De minister legt altijd alles eerst bij de sport zelf neer, maar als het gaat om het opsporen van dopinggeduide middelen mag er bij de overheid best een tandje bij.”
Hoewel de minister vindt dat antidopingbeleid in eerste instantie een taak is van de sport zelf, heeft zij wel een wetsvoorstel gedaan om ‘vanuit de overheid de randvoorwaarden te scheppen voor een effectieve bestrijding van dopinggebruik in de sport.’ (zie Kamerbrief). Op de website van de Rijksoverheid valt te lezen:
‘Het wetsvoorstel biedt een juridische basis voor de uitvoering van dopingcontroles. Dit is noodzakelijk voor de bescherming van de privacy en het gebruik van persoonsgegevens van sporters.’
Op dit moment is de Nederlandse Dopingautoriteit een private stichting. Als zelfstandig bestuursorgaan krijgt de Dopingautoriteit drie wettelijke taken: ten eerste de uitvoering van dopingcontroles, ten tweede de uitvoering van de zogenaamde intelligence- en investigation-activiteiten en tot slot het geven van voorlichting over dopinggebruik in de sport.
Monster
Olfers heeft zorgen over de rol die de Dopingautoriteit krijgt toebedeeld. “We moeten ons als het om dopingbestrijding gaat de vraag stellen hoever we bereid zijn te gaan. Op een moment dat je een instituut in het leven roept, gaat het nooit meer weg en het wordt alleen maar groter. Waar houdt het op? Bestaat er straks überhaupt nog wel privacy voor sporters?”
"We hebben een monster geconstrueerd"
Olfers zou graag zien dat er wordt nagedacht over de balans tussen het vergrijp enerzijds en de bestrijding anderzijds. “We moeten ons realiseren dat er altijd en overal wordt gefraudeerd. Wanneer wegen de maatregelen die je daartegen neemt, niet meer op tegen het succes dat je ermee bereikt?” Olfers vindt dat de macht van het internationale antidoping-agentschap WADA veel te groot is. “We hebben een monster geconstrueerd. Wie controleert het WADA? Waar is het corrigerend vermogen? Hoe zit het met de rechten van de sporters? Die vragen moeten wij stellen, want als een sporter zoiets aankaart, wordt er meteen een etiket opgeplakt.”
Bestrijding van handel
Naast haar zorg over de rol van de Doping Autoriteit vindt Olfers dat de minister zich er ook om andere redenen te makkelijk vanaf maakt als zij dopingbestrijding primair bij de sport zelf legt. Het gebruikt van doping is in Nederland niet wettelijk verboden, maar de invoer en handel in dopinggeduide middelen wel.
“De bestrijding daarvan ligt natuurlijk niet in de handen van de sport”, aldus Olfers. Een woordvoerder van het ministerie van VWS verwijst als het hierom gaat naar het ministerie van Justitie en het Openbaar Ministerie. Olfers: “Ik heb niet de indruk dat dit hoog op het prioriteitenlijstje staat bij de overheid. De laatste inval in een sportschool waarvan ik heb gehoord, dateert van 2006. Het zou natuurlijk kunnen dat ik sindsdien alle berichtgeving hierover gemist, maar veel is er de afgelopen jaren in ieder geval niet aan gedaan.”
"Ik heb genoeg agressieve jongens gezien met puisten op hun rug"
Sportscholen
Het maatschappelijk probleem van doping gaat volgens Olfers veel verder dan alleen de oneerlijke krachtmeting op het sportveld. “Er zijn in het verleden behoorlijk wat mannen geweest die hun vrouw in elkaar sloegen onder invloed van testosteron. Ik heb zelf een sportcentrum gehad en ik heb genoeg agressieve jongens gezien met puisten op hun rug. Dan kun je wel zeggen dat de sport het moet oplossen, maar NOC*NSF heeft over die sportscholen helemaal niets te zeggen. Een commerciële sportschool hoeft zich niets aan sportorganisaties gelegen te laten liggen. Het dopinggebruik in sportscholen is misschien wel een veel groter maatschappelijk probleem als het gaat om de volksgezondheid dan dopinggebruik in de topsport.”
Wat er precies op de agenda staat tijdens de dopingconferentie van 23 april, is nog niet bekend. Wel kondigt het ministerie van VWS aan dat de eerste resultaten worden gepresenteerd van een onderzoek naar dopinggebruik in een aantal sporten. Het onderzoek wordt met subsidie van VWS uitgevoerd door de Dopingautoriteit en de Universiteit Utrecht.
Maatschappelijk probleem
Als het aan Olfers ligt, wordt er meer en vooral ook gedegen onderzoek gedaan naar de aard en omvang van doping als maatschappelijk probleem. “Ik denk dat we ons daarbij ook veel meer op jeugdigen moeten richten. Hoe groot is het probleem daar? Het onlangs verschenen rapport van het CIRC – de door de internationale wielerunie (UCI) in het leven geroepen Cycling Independent Reform Commission – is in dat opzicht geen goed voorbeeld. Olfers:
“Dat is wetenschappelijk gezien van weinig waarde. Ze hebben zestien renners geïnterviewd, van wie de meesten inmiddels gestopt zijn. Welke conclusies kun je daar nou uit trekken. Voor het geld dat daarvoor is uitgetrokken hadden ze toch wel kwantitatief onderzoek kunnen doen? Als je grote conclusies trekt, moet je ook onderzoek doen op basis van een grote populatie en niet op basis van een paar renners en een aantal experts.” Toch las Olfers in het CIRC-rapport ook een aanbeveling die zij de minister graag ter overweging meegeeft. “Je kunt artsen die zich hebben ingelaten met doping proberen niet alleen via de dopingreglementen aan te pakken, maar ook via het medisch tuchtrecht.“
Voor meer informatie: klik hier