door: Leo Aquina | 25 augustus 2016
Negentien medailles in totaal: acht maal goud, zeven maal zilver en vier maal brons. “Wij zijn teleurgesteld over het aantal”, zei chef de mission Maurits Hendriks na afloop van de Olympische Spelen in Rio de Janeiro. Columnisten struikelden over elkaar om het ‘falen’ van TeamNL te duiden. Er was veel kritiek op het topsportklimaat. Volgens AD-columnist Thijs Zonneveld investeert de overheid onvoldoende: “We zijn een sportland op basis van toeval en uitschieters', stelde Zonneveld. “Onzin”, stelt Bake Dijk van de Universiteit Utrecht, die het Nederlandse topsportbeleid al jarenlang langs de wetenschappelijke meetlat legt. Minister Schippers zei in een reactie op Zonneveld dat er niet is bezuinigd op sport. Ook dat is niet correct. Welke conclusies kunnen we wél trekken?
De Universiteit van Utrecht doet samen met het Mulier Instituut, in opdracht van NOC*NSF en met ondersteuning van VWS, al sinds 1998 onderzoek naar het topsportklimaat in Nederland. In juni presenteerden de wetenschappers hun vijfde rapportage.
“Daaruit bleek dat het topsportklimaat in Nederland de afgelopen jaren is verbeterd”, aldus Bake Dijk. “Wij laten sporters, coaches, talenten, oud-topsporters, technisch directeuren en andere betrokkenen in de topsport uitgebreide vragenlijsten invullen. Met name de ondersteuning voor coaches is veel beter geworden. Vóór de Olympische Spelen van Peking waren er in de topsport weinig fulltime coaches beschikbaar. Dat is de afgelopen vier tot acht jaar echt veranderd.”
Focusbeleid
NOC*NSF besloot na de Olympische Spelen van Londen in 2012 een focusbeleid in te voeren. Sporten met grotere medaillekansen kregen meer geld dan de minder kansrijke disciplines. In hoeverre heeft dit beleid vruchten afgeworpen?
“Het resultaat van dat focusbeleid is dat mensen uit verschillende sporten nog wel eens anders tegen de ontwikkeling in de afgelopen vier jaar aankijken”, zegt Dijk. “Vanzelfsprekend zijn mensen uit de hoek van de focussporten positiever gestemd dan de anderen. Toch is ook bij de andere sporten het beeld overwegend positief.”
"Op basis van één of twee medailles meer of minder kun je geen wetenschappelijke conclusies trekken. Een aantal focussporten heeft het goed gedaan, maar andere minder"
TeamNL heeft in Rio niet het aantal medailles gehaald dat NOC*NSF op voorhand voor ogen had. Heeft het focusbeleid gefaald? “Zo kun je dat niet stellen”, aldus Dijk. “Op basis van één of twee medailles meer of minder kun je geen wetenschappelijke conclusies trekken. Een aantal focussporten heeft het goed gedaan, maar andere minder. Wel zien we veel meer vierde plaatsen dan vier jaar geleden. Het verschil tussen wel of geen medaille is vaak heel klein. Als je het beleid goed wil evalueren, moet je daar ook naar kijken.”
50% van het topsportsucces is maakbaar
“Ongeveer vijftig procent van de kans op topsportsucces wordt bepaald door de hoogte van het Bruto Nationaal Product en het aantal inwoners van een land”, zegt Dijk. “De andere helft van het topsportsucces is derhalve maakbaar en daar zijn we in Nederland eigenlijk heel goed in. We gaan heel efficiënt om met de middelen die we hebben. Nederland scoort vooral goed op de meer historische factoren zoals breedtesportparticipatie en het organisatorisch model van de sport. Topsport en breedtesport zijn ondergebracht in dezelfde koepel, NOC*NSF. Dat maakt veel zaken efficiënter. Daarin zijn we internationaal gezien een uitzondering. Nederlanders zijn gewoon goed in organiseren. Waar we in Nederland minder goed in zijn, is investeren in ‘secundaire ondersteuning’ van de sporters en coaches, bijvoorbeeld data-specialisten en embedded scientists.”
Als enige goed op Zomer- en Winterspelen
Het Utrechtse onderzoek participeert in SPLISS (Sports Policy factors Leading to International Sporting Success) een internationaal samenwerkingsverband van wetenschappers die onderzoek doen naar topsportbeleid. Op basis daarvan heeft Dijk internationaal vergelijkingsmateriaal. Geeft Nederland ten opzichte van andere landen veel of weinig geld uit aan topsport?
De Verenigde Staten geven een dikke twee euro per hoofd van de bevolking. In Nederland is dat zo’n 12,8 euro. "In dat opzicht geven we dus best veel uit aan topsport"
“De afgelopen vier jaar was er 206 miljoen euro beschikbaar voor topsport. Daarmee lopen we achter bij landen als Australië (230 miljoen), Groot-Brittannië (400 miljoen) en de Verenigde Staten (675 miljoen). Als je die cijfers afzet tegen het aantal inwoners, krijg je een ander beeld. Die 675 miljoen in de Verenigde Staten, betekent een dikke twee euro per hoofd van de bevolking. In Nederland is dat zo’n 12,8 euro per hoofd. In dat opzicht geven we dus best veel uit aan topsport.”
Volgens Dijk geven we dat geld in Nederland bovendien buitengewoon efficiënt uit. “Wij zijn het enige van de vijftien landen in de SPLISS-studie die zowel met de Olympische Zomer- als met de Winterspelen beter presteren dan gemiddeld op basis van BNP en inwoneraantal te verwachten valt.”
Zorgen om Tokio
De 206 miljoen die Nederland in de afgelopen olympische cyclus uitgaf aan topsport, was iets minder dan het bedrag dat in de vierjarige aanloop naar Londen beschikbaar was: 209 miljoen. “De bezuinigingen waren vooral voelbaar in de hoek van talentherkenning en talentontwikkeling”, vertelt Dijk. “Dat kan de topsportsuccessen op langere termijn natuurlijk wel opbreken.”
Voor meer informatie: Topsportklimaat in Nederland is verbeterd