Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

Petitie voor drempelwaarden als beslisnorm bij dopingtesten, zoals reeds geldend voor alcohol 30 maart 2010

door: Klaas Faber

In een eerdere column heb ik betoogd dat ruim de helft van de dopingaangiftes over 2008 twijfelachtig is, namelijk de aangiftes die betrekking hebben op stoffen die alleen zijn verboden binnen wedstrijdverband. Denk aan stimulantia en cannabinoïden. Basale logica dicteert dat de oplossing van dit probleem ligt in de introductie van drempelwaarden, zoals reeds geldend voor alcohol. Deze oplossing komt helaas niet vanzelf op de agenda van het anti-dopingsysteem. Daarom ben ik een petitie gestart.

Hoe zat het ook al weer? Op de site van de Dopingautoriteit vindt men de volgende definitie van doping:

‘Wanneer komt een stof of methode op de dopinglijst?
Een stof of methode kan op de dopinglijst worden geplaatst indien deze aan minimaal twee van de volgende drie criteria voldoet:
1. (mogelijk) prestatiebevorderend;
2. (mogelijk) schadelijk voor de gezondheid;
3. in strijd met de 'Spirit of Sport'.
Met 'Spirit of Sport' worden de normen en waarden van de sport bedoeld, zoals Fair Play.’

In de column Ruim 50% van de Nederlandse dopingaangiftes over 2008 is twijfelachtig heb ik uitgelegd dat voor 18 van de 27 ‘positieve’ testen over 2008 mogelijk niet voldaan is aan bovenstaande definitie van doping (!) Deze 18 ‘positieven’ zijn als volgt verder uit te splitsen: stimulantia (6), cannabinoïden (11) en bètablokkers (1).

N.B. Bij de overige 9 ‘positieve’ testen handelt het om stoffen die nooit aangetroffen mogen worden, bijvoorbeeld anabole middelen (7). Dan heeft de ‘positieve’ sporter uiteraard altijd wat uit te leggen. Voor de volledigheid: over die complementaire categorie stoffen gaat het hier niet.

Op 17 maart j.l. zijn de dopingaangiftes over 2009 bekend gemaakt op de site van de Dopingautoriteit. Ik citeer:
‘De groepen stoffen (ingedeeld conform de WADA-dopinglijst) die tot de meeste aangiften leidden waren Anabole middelen (11), Cannabinoïden (7) en Stimulantia (5).’

Ergo: wederom zijn twaalf sporters mogelijk het slachtoffer geworden van een opzichtige inconsistentie van het Dopingreglement.

In dit stuk zal ik me beperken tot een enkele spraakmakende zaak uit 2009, namelijk die van Yuri van Gelder. De hier geponeerde denktrant gaat onverminderd op voor Martina Hingis, Richard Gasquet, Adrian Mutu en vele anderen. De zaak van Yuri van Gelder noopte de Dopingautoriteit uiteraard tot een toelichting (Cocaïne in de sport: terecht verboden?), waaraan ik het volgende fragment ontleen:

‘Binnen en buiten de wedstrijd
Tijdens de wedstrijd wordt een sporter gecontroleerd op alle dopingcategorieën, maar buiten de wedstrijd wordt een sporter niet getest op stoffen uit de dopingcategorieën S6. Stimulantia, S7. Narcotica, S8. Cannabinoïden en S9. Glucocorticosteroïden.
De belangrijkste reden om alleen tijdens de wedstrijden naar deze stoffen te kijken, ligt in hun korte werkingsduur. Als deze middelen geruime tijd vóór de wedstrijd worden gebruikt heeft een sporter er tijdens de wedstrijd geen voordeel meer van. Sporters moeten er echter wel op letten dat deze stoffen soms dagen, weken of in het geval van cannabis soms maanden na het gebruik nog in de urine kunnen worden gevonden, zodat ze toch positief kunnen testen bij een dopingcontrole binnen wedstrijdverband.’

Aangezien de uitslag ‘positief’ synoniem is met de conclusie ‘doping’ en er doorgaans automatisch een zware sanctie volgt, moet volgens mij de cruciale vraag luiden:

Is de uitslag ‘positief’ in overeenstemming met de definitie van doping die aan het hele gebeuren ten grondslag zou moeten liggen?

Het antwoord is ontluisterend: we weten het niet. Dat hangt namelijk geheel af van de hoeveelheid stof die is aangetroffen, en díe aanvullende informatie doet er op dit moment niet toe.

Ieder rationeel denkend mens zal tot de slotsom komen dat men toch op zijn minst aannemelijk moet maken dat de aangetroffen hoeveelheid relevant is in de context van sport? Men moet helaas constateren het zó niet werkt bij de Dopingautoriteit. In twéé opeenvolgende zinnen leest u met betrekking tot de bedoelde categorie stoffen over ‘hun korte werkingsduur’ en derhalve mogelijk ‘geen voordeel meer’.

Hoe is dit toch mogelijk? Ik kan alleen bedenken dat men binnen dit soort ‘van nature’ rigide organisaties, alwaar alle radertjes groot en klein enkel met hun eigen opdracht bezig zijn, eenvoudig niet anders kán dan zuiver langs lijntjes denken, waarmee ik overigens geen flauwe associaties nastreef. Er valt tenslotte weinig te lachen voor de sporters die het betreft.

Onze overheid doet het gelukkig beter met betrekking waarborgen
Van direct belang is in dit verband de speekseltest waarvan overwogen wordt om die in te voeren in het verkeer. Daarbij wordt wel degelijk vóóraf onderzocht hoe voldoende waarborgen in te bouwen om te voorkomen dat een verkeersdeelnemer ten onrechte wordt gestraft. Uit een artikel in de Volkskrant (Geen dope gebruikt en toch het rijbewijs kwijt):

‘Het justitieel laboratorium NFI analyseert dit monster, en stelt vast of de rijvaardigheid in het geding is geweest. Voor elke stof hanteert het NFI een bepaalde norm, en de officier van justitie neemt die conclusie altijd over. De officier moet verder aan de hand van het gedrag van de verdachte aannemelijk maken dat hij onder invloed reed.’

Voilà: logisch, toch? Mevrouw Neppérus, woordvoerder Sport van de VVD in de Tweede Kamer, was het in ieder geval snel met me eens tijdens een onderhoud op 4 augustus 2009. Yuri van Gelder was toen net op ‘doping’ betrapt.

De oplossing: drempelwaarden, liefst wetenschappelijk onderbouwd
Hier wordt het tijd om op een andere in het oog springende inconsistentie c.q. onvolledigheid van het dopingreglement te wijzen. Voor bijvoorbeeld alcohol geldt namelijk wèl een drempelwaarde (0.10g/l), zie p.8 van de dopinglijst. Kan iemand mij derhalve uitleggen waarom voor vergelijkbare stoffen zoals de partydrugs cocaïne en cannabis, géén drempelwaarden gelden??

De petitie
Het huidige op de automatische piloot trekken van de conclusie ‘doping’ op grond van een mogelijk irrelevant laboratoriumresultaat (‘...soms dagen, weken of in het geval van cannabis soms maanden na het gebruik ... toch positief kunnen testen...’ ), tart iedere verbeelding. Aangezien het overduidelijk geen incidenteel falen van het anti-dopingsysteem betreft, is er dringend een structurele oplossing nodig. Basale logica dicteert drempelwaarden voor álle stoffen die alleen zijn verboden binnen wedstrijdverband. Bent u het eens met de hier geponeerde denktrant, teken dan a.u.b. de petitie.

Klaas Faber is in 1994 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen gepromoveerd in de chemometrie. Hierop volgden twee jaar onderzoek in de VS. Tussen 1996 en 2002 heeft hij chemometrisch en statistisch advies gegeven binnen het Nederlands Forensisch Instituut (Rijswijk) en de Agrotechnology and Food Sciences group (Wageningen). Vanaf 2002 voert hij deze activiteiten zelfstandig uit, zie www.chemometry.com. Daarnaast onderhoudt hij contacten met meer dan tien verschillende universiteiten voor het verder ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek.
« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst