Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

De beperkte bruikbaarheid van Willingness to Pay voor de besluitvorming over sportevenementen 28 november 2017

door: Egbert Oldenboom

Sommige auteurs vinden het bepalen van Willingness to Pay een goede methode om de maatschappelijke waarde van een sportevenement te meten, als onderdeel van een Maatschappelijke Kosten Baten analyse (MKBA). Uitgesproken voorstanders van het gebruik van deze methode zijn De Boer en De Nooij. Deze methode lijkt als een soort ‘best practice’ gezien te worden door de Nederlandse Sportraad (zie publicatie ‘Nederland op de Kaart’). In een eerder artikel op Sport Knowhow XL zijn Slender en Dijk al kort op deze methode ingegaan. Hun standpunt is dat deze methode en de toepassing ervan in een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse weinig bijdraagt aan inzicht over hoe publieke waarde nu precies gecreëerd wordt. Ik ben het grotendeels eens met die analyse. Er zijn bovendien ook vanuit economisch perspectief wel enkele stevige kanttekeningen te maken bij dit instrument.

'Willingness to Pay' houdt in dat een respondent gevraagd wordt naar een geldbedrag dat hij/zij bereid is te betalen voor een groot sportevenement dat in zijn/haar regio wordt georganiseerd. Het idee is dat er een soort verborgen maatschappelijke waarde is van een groot sportevenement. Burgers genieten van het evenement, maar dit komt niet tot uitdrukking in het BNP, want ze betalen er niet voor. Als we vragen wat de burger bereid is te betalen voor een evenement, hebben we een maatstaf in geld die de verborgen waarde van het evenement meet. 

Er wordt dan ook wel beweerd dat som van al deze bedragen de maatschappelijke waarde van het evenement is. Met andere woorden: als je alle bedragen die burgers bereid zijn te betalen voor een evenement bij elkaar optelt, dan weet je wat het evenement maatschappelijk waard is. 

En als je weet wat het evenement maatschappelijk waard is, dan kun je dat opnemen in een kosten-batenanalyse en dan weet je of het voor een overheid legitiem om zo’n evenement met subsidies of anderszins te ondersteunen. Dat zou heel mooi zijn, want dan is het niet meer nodig om allerlei ander (duur) onderzoek uit te voeren. 

"Je kan je afvragen wat de bestuurlijke of politieke relevantie is van de uitkomst van dit onderzoek"

Bezwaren
Er is echter één en ander af te dingen op het gebruik van deze methode op deze manier. Een belangrijk bezwaar is dat het niet duidelijk is wat er precies gemeten wordt als burgers deze vraag wordt gesteld. Hiermee hangt samen dat er een gevaar is dat er opbrengsten dubbel worden geteld. Daarnaast kan je je afvragen wat de bestuurlijke of politieke relevantie is van de uitkomst van dit onderzoek.

Ten eerste de onduidelijkheid over wat er gemeten wordt. Als een burger iets koopt in een winkel dan betaalt hij of zij de prijs van het product. Hij weet daarmee precies wat de kosten zijn (de prijs) en wat de opbrengsten (het gebruik van het product). 

Bij een sportevenement ligt dit anders. Als de burger aangeeft dat hij bereid is een bedrag te betalen, dan zitten er in het product dat hij aangeeft ‘te willen kopen’ allerlei verborgen kosten en opbrengsten. In het geval van de Giro Gelderland - waar deze methode werd toegepast - werden er subsidies verstrekt door de provincie en waren er kosten voor beveiliging en side events. Deze burger draagt indirect al een deel van de kosten van het evenement, bijvoorbeeld de beveiliging. Is deze burger zich daarvan bewust? Houdt hij rekening met deze indirecte bijdragen als hij aangeeft hoeveel hij wil betalen? We weten het niet. 

Onzichtbare opbrengsten
Daarnaast zijn er ook onzichtbare opbrengsten. Wellicht draagt een evenement bij aan de bekendheid van een stad en vinden de inwoners dat belangrijk. Maar de vraag is dan natuurlijk: hoeveel draagt het precies bij? Weet een burger dat? Of verandert de hoogte van het bedrag dat een burger wil betalen als hij over meer informatie beschikt? Dat zet vraagtekens bij de betrouwbaarheid van deze maatstaf.

"Het komt er dan in feite op neer dat we alle maatschappelijke kosten en baten zouden moeten uitleggen én uitrekenen. En dat leidt tot een vreemde paradox"

We zouden kunnen checken of de beantwoording van deze vraag verandert als we de bezoekers van extra informatie voorzien, bijvoorbeeld: u betaalt al voor 10 euro mee aan dit evenement, hoeveel wilt u nog meer bijdragen? Maar niet alleen is dat praktisch ingewikkeld, het komt er dan in feite op neer dat we alle maatschappelijke kosten en baten zouden moeten uitleggen én uitrekenen. En dat leidt tot een vreemde paradox.

Crowdfunding ten bate van organisatie sportevenementen?
Er zijn twee mogelijkheden: de bevraagden weten precies wat de opbrengsten en de kosten zijn en hebben dat in hun antwoord verdisconteerd. In dit geval hoeven we geen kosten-batenanalyse meer te doen: de burgers hebben de kosten en baten al volledig afgewogen. We hoeven niet te weten wat de economische impact is, we hoeven niet te weten wat de promotionele opbrengsten zijn, we hoeven niet te bepalen of er gezondheidswinst optreedt. Alle maatschappelijke effecten, kosten en baten, zijn verdisconteerd in het antwoord van de burgers. Het enige wat er moet gebeuren is dat er een crowdfundingsactie moet worden georganiseerd die deze bedragen ophaalt en vervolgens besteed aan meer sportevenementen.

Deze mogelijkheid lijkt mij niet realistisch.

Realistischer is dat de burger een bedrag aangeeft dat een soort saldo is van wat hij er als burger aan plezier beleeft, en wellicht ook een beetje wat hij denkt dat het per saldo aan publieke kosten en baten kost of oplevert. Realistisch is ook dat deze inschatting verandert als hij meer informatie krijgt over deze publieke kosten en opbrengsten.

WESP-richtlijnen
Dit is natuurlijk ook precies waarom er kosten-batenanalyses plaatsvinden: de informatie die het oplevert, moet de burger, en de politici, helpen bij het innemen van hun (politieke) standpunt. Het zijn juist die onduidelijke, verborgen effecten, kosten en baten, die de meerwaarde vormen voor een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Daar ligt de informatie behoefte van de burgers en de politici. En dat is dan ook de meerwaarde van de WESP-richtlijnen: zij geven een kader voor het meten van verschillende effecten en dienen daarmee de publieke discussie.

"Het is alsof we een sieraad laten taxeren door een juwelier, en die vraagt vervolgens: wat denkt u zelf? En schrijft dat vervolgens in zijn taxatierapport"

Als we degenen voor wie we deze informatie verzamelen, de burgers, vragen om hun waardering, en we gebruiken dat als input voor de informatie aan die burgers, dan wordt er een soort rondzingeffect gecreëerd. Het is alsof we een sieraad laten taxeren door een juwelier, en die vraagt vervolgens: wat denkt u zelf? En schrijft dat vervolgens in zijn taxatierapport.

Dubbeltelling
Het leidt in feite ook tot een soort dubbeltelling als we naast de Willingness to Pay (WTP) ook andere maatschappelijke kosten en baten opnemen in de rapportage. Immers, de burger zal een deel van zijn waardering ook weer baseren op die maatschappelijke kosten en baten. Dus stel dat het bekend is dat er aanzienlijke promotie-effecten optreden, in geld uitgedrukt tientallen miljoenen. Dat is een effect waarvan in principe alle burgers profiteren. Dan zal een rationeel burger bij zijn WTP-inschatting rekening houden met deze effecten, waar hij immers van profiteert. Maar doordat de waarde van die promotionele effecten nu zowel afzonderlijk worden opgenomen, als voor een deel in de WTP van de burgers zitten, is er sprake van een dubbeltelling.

Er is nog een bijkomend probleem. Het verschil tussen persoonlijke en publieke opbrengsten is essentieel voor een zinvolle politieke discussie. Een bestuurder en politicus wordt geacht om te redeneren vanuit het algemeen belang, niet vanuit zijn persoonlijk belang. Waar de grens tussen die twee ligt, is natuurlijk ook weer onderdeel van die politieke discussie. Maar dat die grens belangrijk is, zal geen politicus ontkennen.

"De gebruikelijke Willingness to Pay -methode gooit in principe alle soorten waarderingen, particulier en publiek op één hoop"

Burgers zijn uitstekend in staat om dit onderscheid tussen publieke en persoonlijke kosten en baten te maken, zo blijkt uit onderzoek tijdens het EK Voetbal Euro 2000. Het blijkt ook uit recent onderzoek van Niek Mouter e.a. ten aanzien van reistijd en verkeersveiligheid.1 Maar de gebruikelijke WTP-methode gooit in principe alle soorten waarderingen, particulier en publiek op één hoop. Of iemand nou veel wil betalen omdat hij de promotionele effecten belangrijk vindt, of omdat hij er persoonlijk van geniet, maakt voor de WTP niet uit.

Maatschappelijk vs. publieke belang
Wat ik dus probeer te zeggen is dat er een verschil is tussen het maatschappelijk belang en het publieke belang. Het maatschappelijk belang is dan kort gezegd een soort optelling van alle particuliere waarden en de daarboven uitstijgende ‘algemene belangen’. Deze ‘algemene belangen’ worden in economisch jargon aangeduid met ‘externaliteiten’. 

In de politieke discussie en besluitvorming zijn vooral de publieke belangen relevant: welke belangrijke waarden worden niet of onvoldoende gewaarborgd door de vrije markt. Dit onderscheid is sinds Pigou2 (1946) standaard in de economische literatuur. Volgens de standaard economische welvaartstheorie is de meest effectieve manier om voor particuliere belangen te zorgen, het marktmechanisme. De Nederlandse en Europese samenleving is gebaseerd op deze gedachte. 

"De georganiseerde sport is een prachtig voorbeeld van een sector waar een burgerinitiatief tot volle bloei is gekomen"

Een ander relevant inzicht uit de economische literatuur is het Coase-theorema (1988)3. Simpel gezegd komt dit theorema op het volgende neer: zelfs al faalt de vrije markt, en is er sprake van zogenaamde externaliteiten, dan nog is het niet per sé de overheid die moet handelen. Burgers zijn ook heel goed in staat om zich zelf te organiseren en door middel van onderhandelingen en contracten tot een wenselijke oplossing te komen. De georganiseerde sport is natuurlijk een prachtig voorbeeld van een sector waar zo’n burgerinitiatief tot volle bloei is gekomen.
Ik denk dat dit gemeenschappelijke grond is waar meer kwalitatieve benaderingen, zoals Slender en Dijk die voorstellen, en kwantitatieve economische benaderingen elkaar kunnen vinden. Als we weten op welke wijze er lokaal publieke waarde gecreëerd wordt, zoals Slender en Dijk dat benoemen, dan kunnen kwantitatieve onderzoeken helpen om deze lokale waarden zichtbaar te maken. Het gaat dan niet om aggregatie tot één getal - ‘de maatschappelijke waarde’ - maar juist om differentiatie, verschillende kosten-batenanalyses voor verschillende groepen, die met elkaar onderhandelen en samenwerken. 

Inzichten uit de economische welvaartstheorie
De WTP-methode negeert dus in feite twee klassiek economen, Pigou en Coase. Zoals ik in mijn proefschrift (Oldenboom 2006) heb aangegeven geldt dit manco niet alleen voor de WTP voor de traditionele Maatschappelijke Kosten Baten analyse (MKBA) zoals die in Nederland gebruikelijk is. Volgens mij doet de traditionele MKBA zoals die gebruikelijk is, in deze zin geen recht aan inzichten uit de economische welvaartstheorie (public choice). Dat geldt, zoals aangegeven, voor het ontbreken van het onderscheid publieke/particulier. Een ander probleem is dat de klassieke MKBA evenmin rekening houdt met de verdeling van kosten en baten en de onderhandelingsvaardigheden van burgers.

Mijn conclusie is dan ook dat de WTP toegepast op sportevenementen vooral theoretisch en conceptueel slecht onderbouwd is. Het gevolg is dat a) het niet betrouwbaar is als het gaat over de maatschappelijke waarde b) de toepassing in een MKBA mogelijk leidt tot dubbeltellingen c) het weinig zegt over de publieke waarde van een evenement, d) het geen goede basis is voor een politieke afweging voor de ondersteuning van grote sportevenementen. 

Noten:
1. Mouter, N, S. van Cranenburgh, B. Van Wee (2016) Maken individuen als consument en burger een andere afweging tussen verkeersveiligheid en reistijd?
2. Pigou, A.C. (1946) The economics of welfare, London: MacMillan
3. Coase, R.H. (1988) The Firm, The Market and The Law, Chicago: University of Chicago Press

Egbert Oldenboom (PhD) is economisch onderzoeker en oprichter van de Werkgroep Evaluatie Sportevenementen (WESP), een open onderzoeks-community die streeft naar betrouwbare en transparante onderzoeks- en evaluatiemethoden voor evenementen. In 2007 was hij één van de initiatiefnemers van het Convenant Event Audit. Voor meer informatie: egbert.oldenboom@gmail.com, 06-5555 8757, www.meerwaarde.com en www.open-onderzoek.nl.

« terug

Reacties: 1

Mariëtte van der Voet
28-11-2017

De NLsportraad houdt morgen een expertmeeting over de wijze waarop de maatschappelijke en economische impact (dan wel kosten/baten) van sportevenementen kunnen worden gemeten. Daarbij is geen sprake van ‘beste’ methodes. Het is duidelijk dat er nog vele verbeteringen mogelijk om de partners in sportevenementen te ondersteunen en de NLsportraad faciliteert graag de discussie tussen experts hierover. 

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst