door: Klaas Faber
In een eerdere column
heb ik betoogd dat ruim de helft van de dopingaangiftes over 2008 twijfelachtig
is, namelijk de aangiftes die betrekking hebben op stoffen die alleen zijn
verboden binnen wedstrijdverband. Denk aan stimulantia en cannabinoïden. Basale
logica dicteert dat de oplossing van dit probleem ligt in de introductie van
drempelwaarden, zoals reeds geldend voor alcohol. Deze oplossing komt helaas
niet vanzelf op de agenda van het anti-dopingsysteem. Daarom ben ik een petitie
gestart.
Hoe zat het ook al weer? Op de site van de Dopingautoriteit vindt men de
volgende definitie van
doping:
‘Wanneer komt een stof of methode op de
dopinglijst?
Een stof of methode kan op de dopinglijst worden
geplaatst indien deze aan minimaal twee van de volgende drie criteria
voldoet:
1. (mogelijk) prestatiebevorderend;
2. (mogelijk)
schadelijk voor de gezondheid;
3. in strijd met de 'Spirit of
Sport'.
Met 'Spirit of Sport' worden de normen en waarden van de sport
bedoeld, zoals Fair Play.’
In de column Ruim 50% van de Nederlandse
dopingaangiftes over 2008 is twijfelachtig heb ik uitgelegd
dat voor 18 van de 27 ‘positieve’ testen over 2008 mogelijk niet voldaan is aan
bovenstaande definitie van doping (!) Deze 18 ‘positieven’ zijn als volgt verder
uit te splitsen: stimulantia (6), cannabinoïden (11) en bètablokkers (1).
N.B. Bij de overige 9 ‘positieve’ testen handelt het om stoffen die
nooit aangetroffen mogen worden, bijvoorbeeld anabole middelen (7). Dan
heeft de ‘positieve’ sporter uiteraard altijd wat uit te leggen. Voor
de volledigheid: over die complementaire categorie stoffen gaat het hier
niet.
Op 17 maart j.l. zijn de dopingaangiftes over 2009 bekend gemaakt op de site van de
Dopingautoriteit. Ik citeer:
‘De groepen stoffen
(ingedeeld conform de WADA-dopinglijst) die tot de meeste aangiften leidden
waren Anabole middelen (11), Cannabinoïden (7) en Stimulantia (5).’
Ergo: wederom zijn twaalf sporters mogelijk het slachtoffer geworden van een
opzichtige inconsistentie van het Dopingreglement.
In dit stuk zal ik me beperken tot een enkele spraakmakende zaak uit 2009,
namelijk die van Yuri van Gelder. De hier geponeerde denktrant gaat onverminderd
op voor Martina Hingis, Richard Gasquet, Adrian Mutu en vele anderen. De zaak
van Yuri van Gelder noopte de Dopingautoriteit uiteraard tot een toelichting (Cocaïne in de sport: terecht
verboden?), waaraan ik het volgende fragment ontleen:
‘Binnen en buiten de wedstrijd
Tijdens de wedstrijd
wordt een sporter gecontroleerd op alle dopingcategorieën, maar buiten de
wedstrijd wordt een sporter niet getest op stoffen uit de dopingcategorieën S6.
Stimulantia, S7. Narcotica, S8. Cannabinoïden en S9.
Glucocorticosteroïden.
De belangrijkste reden om alleen tijdens de
wedstrijden naar deze stoffen te kijken, ligt in hun korte werkingsduur. Als
deze middelen geruime tijd vóór de wedstrijd worden gebruikt heeft een sporter
er tijdens de wedstrijd geen voordeel meer van. Sporters moeten er echter wel op
letten dat deze stoffen soms dagen, weken of in het geval van cannabis soms
maanden na het gebruik nog in de urine kunnen worden gevonden, zodat ze toch
positief kunnen testen bij een dopingcontrole binnen wedstrijdverband.’
Aangezien de uitslag ‘positief’ synoniem is met de conclusie ‘doping’ en er
doorgaans automatisch een zware sanctie volgt, moet volgens mij de cruciale
vraag luiden:
Is de uitslag ‘positief’ in overeenstemming met de definitie van doping die
aan het hele gebeuren ten grondslag zou moeten liggen?
Het antwoord is ontluisterend: we weten het niet. Dat hangt namelijk geheel
af van de hoeveelheid stof die is aangetroffen, en díe aanvullende informatie
doet er op dit moment niet toe.
Ieder rationeel denkend mens zal tot de slotsom komen dat men toch op zijn
minst aannemelijk moet maken dat de aangetroffen hoeveelheid relevant is in de
context van sport? Men moet helaas constateren het zó niet werkt bij de
Dopingautoriteit. In twéé opeenvolgende zinnen leest u met betrekking tot de
bedoelde categorie stoffen over ‘hun korte werkingsduur’ en derhalve mogelijk
‘geen voordeel meer’.
Hoe is dit toch mogelijk? Ik kan alleen bedenken dat men binnen dit soort
‘van nature’ rigide organisaties, alwaar alle radertjes groot en klein enkel met
hun eigen opdracht bezig zijn, eenvoudig niet anders kán dan zuiver langs
lijntjes denken, waarmee ik overigens geen flauwe associaties nastreef. Er valt
tenslotte weinig te lachen voor de sporters die het betreft.
Onze overheid doet het gelukkig beter met betrekking
waarborgen
Van direct belang is in dit verband de speekseltest
waarvan overwogen wordt om die in te voeren in het verkeer. Daarbij wordt wel
degelijk vóóraf onderzocht hoe voldoende waarborgen in te bouwen om te voorkomen
dat een verkeersdeelnemer ten onrechte wordt gestraft. Uit een artikel in de
Volkskrant (Geen dope gebruikt en toch het rijbewijs
kwijt):
‘Het justitieel laboratorium NFI analyseert dit monster, en stelt vast of
de rijvaardigheid in het geding is geweest. Voor elke stof hanteert het NFI een
bepaalde norm, en de officier van justitie neemt die conclusie altijd over. De
officier moet verder aan de hand van het gedrag van de verdachte aannemelijk
maken dat hij onder invloed reed.’
Voilà: logisch, toch? Mevrouw Neppérus, woordvoerder Sport van de VVD in de
Tweede Kamer, was het in ieder geval snel met me eens tijdens een onderhoud op 4
augustus 2009. Yuri van Gelder was toen net op ‘doping’ betrapt.
De oplossing: drempelwaarden, liefst wetenschappelijk
onderbouwd
Hier wordt het tijd om op een andere in het oog
springende inconsistentie c.q. onvolledigheid van het dopingreglement te wijzen.
Voor bijvoorbeeld alcohol geldt namelijk wèl een drempelwaarde (0.10g/l), zie
p.8 van de dopinglijst. Kan
iemand mij derhalve uitleggen waarom voor vergelijkbare stoffen zoals de
partydrugs cocaïne en cannabis, géén drempelwaarden gelden??
De petitie
Het huidige op de automatische piloot trekken
van de conclusie ‘doping’ op grond van een mogelijk irrelevant
laboratoriumresultaat (‘...soms dagen, weken of in het geval van cannabis
soms maanden na het gebruik ... toch positief kunnen testen...’ ), tart
iedere verbeelding. Aangezien het overduidelijk geen incidenteel falen van het
anti-dopingsysteem betreft, is er dringend een structurele oplossing nodig.
Basale logica dicteert drempelwaarden voor álle stoffen die alleen zijn
verboden binnen wedstrijdverband. Bent u het eens met de hier
geponeerde denktrant, teken dan a.u.b. de petitie.
Klaas Faber is in 1994
aan de Radboud Universiteit te Nijmegen gepromoveerd in de chemometrie. Hierop
volgden twee jaar onderzoek in de VS. Tussen 1996 en 2002 heeft hij
chemometrisch en statistisch advies gegeven binnen het Nederlands Forensisch
Instituut (Rijswijk) en de Agrotechnology and Food Sciences group (Wageningen).
Vanaf 2002 voert hij deze activiteiten zelfstandig uit, zie www.chemometry.com. Daarnaast
onderhoudt hij contacten met meer dan tien verschillende universiteiten voor het
verder ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek.