door: Jan Boessenkool, Frank van Eekeren en Jo Lucassen Al jarenlang wordt gepleit voor modernisering en professionalisering van amateursportverenigingen. Deze zouden zich moeten ontwikkelen tot zogenaamde ‘sportieve ondernemingen’ waarin ze samenwerken met bedrijven, scholen, kinderopvangorganisaties, et cetera. Sportverenigingen zijn er in deze opvatting - die ook gedeeld lijkt te worden door staatssecretaris Bussemaker - niet alleen om het spelletje te organiseren, maar vooral ook om maatschappelijke taken op zich te nemen. Van sport als doel naar sport als middel! Is dit wel een wenselijke ontwikkeling en hoe reëel is het dit te vragen van de duizenden verenigingen die uitsluitend in leven blijven door het werk dat honderdduizenden vrijwilligers week in week uit verzetten?
Zij die pleiten voor professionaliseren en moderniseren van de sportverenigingen stellen dat de aloude vereniging onder druk staat. Dat is waar. Sportverenigingen ervaren druk als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals individualisering, grotere diversiteit onder de leden en toenemende invloed van bedrijfsmatig denken. Maar in onze optiek staan ze vooral onder druk vanwege de toenemende vraag naar sport als maatschappelijk instrument én toenemende regelgeving en eisen op tal van fronten. In deze alsmaar grotere complexiteit en dynamiek van de omringende samenleving moeten sportbestuurders - die van oudsher nogal interngericht zijn - zich staande zien te houden. Dat waar sportverenigingen altijd goed in waren, namelijk het organiseren van het spelletje met soortgenoten, dreigt zo langzamerhand bijzaak te worden.
In plaats van (her)waardering van de ‘unieke wereld’ (zoals Bussemaker die enkele maanden na haar aantreden achter het woord ‘sport’ had ontdekt) zien we dat - met de staatssecretaris - ook de sportkoepels, bonden en andere beleidsmakers een nogal sterke en eenzijdige nadruk leggen op het doorontwikkelen van sportverenigingen tot een soort maatschappelijke ondernemingen. De boodschap aan al degenen die zich niet tot deze trend voelen aangetrokken of daar simpelweg niet aan toe komen, is dat ze minder mee tellen en uiteindelijk de overlevingsstrijd zullen verliezen.
Er is niets mis met verdere professionalisering richting sportief ondernemen en de verenigingen die daaraan toe zijn zoveel mogelijk te ondersteunen en te faciliteren voor zover ze het niet geheel op eigen krachten kunnen. Maar de vele, naar schatting minimaal 20.000, kleine verenigingen die de komende jaren dat stadium niet zullen bereiken, verdienen een sterke herwaardering voor datgene wat ze wekelijks nu voor elkaar krijgen: het organiseren van sportwedstrijden en trainingen met alles wat daar bij hoort. Ook dat is bevordering van maatschappelijke participatie, sociale cohesie en opbouw van sociaal kapitaal.
Als we erkennen dat sportverenigingen er primair zijn om ‘het spelletje’ te organiseren dan is het noodzaak de vrijwilligers zoveel mogelijk ruimte te bieden. En niet van bovenaf dwingend voor te schrijven wat zij moeten doen. Daarin is voor bonden, koepels en (lokale) overheden nog een wereld te winnen. Schaf bijvoorbeeld alle overbodige regeltjes af, dwing kleine sportverenigingen niet tot het schrijven van nutteloze beleidsplannen en ontlast bestuurders in plaats van ze allemaal nieuwe taken op te dringen.
Kortom: Accepteer dat er op lokaal niveau een geweldige diversiteit bestaat hoe mensen met sport bezig willen zijn. Zinvol moderniseren en professionaliseren van sportverenigingen betekent juist dit particuliere initiatief (weer) waarderen en ondersteunen. Dan kunnen we werkelijk op weg naar ‘Nederland sportland’. Maar dan wel met gevoel voor realiteit!
NB: hierboven staat een samenvatting van een uitgebreid artikel. Voor het hele artikel, klik hier. De auteurs van het artikel roepen de lezers met klem op te reageren op het artikel. Zie voor emailadressen hieronder. Uiteraard zouden interessante reacties ook een plek kunnen krijgen op het Open Podium van deze site.
Jan Boessenkool is werkzaam als hoofddocent/onderzoeker aan de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht. Frank van Eekeren werkt voor de USBO als senior adviseur. Jo Lucassen is werkzaam als senior onderzoeker bij het Mulier Instituut in ’s Hertogenbosch. Voor reacties: J.H.Boessenkool@uu.nl, F.J.A.vanEekeren@uu.nl en/of J.M.H.Lucassen@mulierinstituut.nl