Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Open Podium-Item

Sportieve innovatie. Is innovatie sportief? 2 november 2010

door: Ruud Stokvis

Een van de wijzen waarop in Nederland en elders geprobeerd wordt de kans op sportsuccessen te vergroten is door actief te zijn op innovatief gebied. Er bestaat daartoe een stichting Sports and Technology en een andere organisatie: InnosportNL. Met deze organisatie werkt NOC*NSF nauw samen ter verwezenlijking van de doelstelling om veel medailles te winnen bij de Olympische Spelen. Verder is TNO, de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuur wetenschappelijk Onderzoek bij dit streven betrokken. In verschillende universitaire afdelingen wordt onderzoek gedaan met betrekking tot innovatie op sportief gebied. Er bestaat een prijs voor innovatie op sportief gebied.

Het lijkt er zo op dat iedereen wel weet wat innovatie is. Dat is niet zo. Prof. Robbert Dijkgraaf, de president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, merkt in 'Sport en haar professoren' (2010) op dat innovatie voor velen een schemerig begrip blijft. Het schemerige lijkt hem te zitten in het onderscheid tussen zelf iets nieuws doen (dat echter door anderen ook al gedaan wordt) en het als allereerste iets nieuws doen wat nog door niemand gedaan is. Alleen in dit laatste geval is sprake van innovatie. Innovatie verschilt ook van 'best practice'. Dat is de meest geavanceerde manier van werken op een bepaald gebied. Een uitvinding wordt pas een innovatie als een ondernemer het risico neemt om de vondst commercieel te exploiteren. Het is niet moeilijk om uit te leggen dat innovatie zuiver sportief gezien geen betekenis heeft.

Om de betekenis van innovatie goed te begrijpen moet men het begrip plaatsen in het theoretisch verband waaruit het afkomstig is. Dat is de theorie van de econoom Joseph Schumpeter (1883-1950) over de werking van het kapitalisme. Volgens Schumpeter is de kapitalistische wereld gebaseerd op de concurrentiestrijd tussen ondernemers. Het is een proces van creatieve destructie. Innovatie is in dat proces de cruciale activiteit. Concurrentie op basis van innovatie kan zich openbaren in de vorm van de introductie van nieuwe producten en diensten, nieuwe productiemethoden, het aanboren van nieuwe markten en bronnen van grondstoffen en het doorvoeren van superieure vormen van organisatie. Het proces is creatief omdat de succesvol innoverende ondernemers blijven voortbestaan en destructief omdat de niet-succesvolle ondernemingen ten onder gaan. De hoop op de voordelen van een voorsprong op de concurrenten drijft ondernemers tot de offers en risico's die het innoveren met zich meebrengt. Door middel van octrooiwetgeving, geheimhouding en exclusieve rechten proberen ondernemers de winsten op hun innovaties te monopoliseren. Een innovatie moet daarom gedefinieerd worden als een vernieuwing die een ondernemer een beslissende voorsprong geeft op concurrenten, doordat hij de enige is die van de voordelen van die vernieuwing kan profiteren.

Wat betekent dit streven naar innovatie zuiver sportief gezien? Het zou betekenen dat de innoverende sporter of het innoverende team in staat wordt gesteld om als enige de vruchten van een innovatie te plukken. Neem een innovatie als de klapschaats. Die zou uitsluitend door Nederlandse schaatsers of schaatsers van een commerciële ploeg gebruikt mogen worden. Door het monopolie op het gebruik van die schaats gaan ze veel harder dan anderen die de klapschaats niet mogen gebruiken en daardoor kunnen ze heel veel overwinningen behalen. Dat is een onzinnig idee. Het gaat geheel tegen de geest van de sport in. Aan wedstrijden waarbij de ene partij over een veel betere uitrusting beschikt dan de andere is niets aan.

We hebben dit in 2009 bij de wereldkampioenschappen zwemmen kunnen zien. Toen had de wereldzwembond verzuimd regels over de zwempakken te formuleren. Het gevolg was dat men niet wist of overwinningen te danken waren aan superieur zwemmen of aan superieure pakken. Zowel voor deelnemers als voor toeschouwers nam dit veel van de betekenis van records en van het genoegen van de wedstrijden weg. We willen wedstrijden zien waar het persoonlijke- en team-kunnen van deelnemende partijen getest wordt en waarbij de tegenstanders zo weinig mogelijk van elkaar verschillen. Bij de teamsporten komt dat tot uiting in het zoeken naar 'competitive balance'. Daarom zijn er bij roeien, gewichtheffen en de vechtsporten gewichtsklassen. Daarom is er een verbod op het gebruik van 'doping'.

Zuiver sportief gezien gaat het erom dat de tegenstanders onder zoveel mogelijk gelijke omstandigheden met elkaar concurreren. De regels en middelen die daarbij gebruikt worden zijn een kwestie van afspraak. Men zou kunnen besluiten de honderd meter sprint voortaan op klompen te lopen, of bij het kogelstoten een kogel van vijftig kilo te gebruiken in plaats van een van zeven kilo. Wat wij willen is dat atleten en teams onder zo gelijk mogelijke voorwaarden met elkaar wedijveren. Aldus gezien is innovatie op sportgebied zinloos en overbodig.

Een innovatie die niet gemonopoliseerd wordt heeft ook geen sportieve betekenis. Een voorbeeld is de introductie van de Fosburry flop, het ruggelings over de lat gaan bij hoogspringen. In 1968 won Dick Fosburry daar goud mee, toen hij de enige was die deze techniek beheerste, in die zin bezat hij een kortstondig monopolie op zijn vernieuwing. De Olympische Spelen erna ging iedereen ruggelings over de lat en gaf de vernieuwing geen voorsprong meer. Het lijkt me dat het hoogspringen niet meer of minder interessant geworden is doordat iedereen tegenwoordig ruggelings over de lat gaat in plaats van buikelings. Innovatie is een begrip uit de commerciële wereld, het hoort niet in de sport thuis. In de commerciële wereld is men uit op destructie van de concurrentie. Bij de sport gaat het erom onder zo gelijk mogelijke omstandigheden met elkaar te wedijveren. Men heeft een gelijkwaardige tegenstander nodig voor een leuke wedstrijd.

Er wordt geïnnoveerd op sportgebied omdat de sportwereld zelf sterk gecommercialiseerd is! De sport is op verschillende manieren een middel geworden voor innoverende ondernemers om naar commercieel succes te streven. Een van de vormen waarop dit gebeurd is het bedenken van nieuwe sporten die beoefend worden met behulp van nieuwe producten, skateboards, inline skates, mountainbikes, snowboards, waveboards, kitesurfers etc etc. Dit zijn voorbeelden van zuiver commerciële innovatie. De innoverende ondernemer zorgt ervoor dat zijn nieuwe product goed met octrooien afgeschermd is en probeert dan een zo groot mogelijke afzetmarkt te scheppen door de sport en de sportwedstrijden die met behulp van het product gehouden kunnen worden zo populair mogelijk te maken. Slaagt hij daar in, dan kan hij superwinsten maken.

Topsport vormt ook een gewild demonstratiemiddel voor ondernemers om de superioriteit van hun innovaties aan een groot publiek te demonstreren. Als bij wedstrijden blijkt dat een bepaalde innovatie goede resultaten oplevert, dan is dat reclame voor degene die de exclusieve rechten op die innovatie heeft. Die kan superwinsten op de enorme markt van breedtesportbeoefenaren en sportpubliek behalen. Autofabrikant Henry Ford zag dat al aan het begin van de twintigste eeuw in, toen hij met zijn auto's aan wedstrijden ging deelnemen. Het is een van de basismotivaties voor de sportsponsoring. Dat geldt voor de moderne commerciële sportartikelenfabrikanten zoals Nike, Adidas en alle andere fabrikanten die via de sport voor hun producten en diensten reclame maken. Door de introductie van innovaties proberen commerciële belanghebbenden de sportbeoefening in hun voordeel te beïnvloeden. Zuiver sportief gezien zijn die innovaties overbodig. Wedstrijden blijven even spannend en interessant zonder innovaties.

Dit is een speciaal voor Sport Knowhow XL bewerkte en ingekorte tekst van de openingslezing door Ruud Stokvis tijdens de Dag van het Sport Onderzoek (7 oktober 2010)

Dr. Ruud Stokvis is lid van het bestuur van het W.J.H.Mulier Instituut en hij superviseert onderzoekprojecten van dit instituut. Hij is verbonden aan het Amsterdam Istitute for Social Science Research (AISSR). Hij schreef vijf boeken over sport: ‘Strijd over sport. Ideologische en organisatorische ontwikkelingen’ (proefschrift 1978), ‘De Sportwereld. Een sociologische inleiding’ (1989), ‘Sport, publiek en de media’ (2003), ‘Fitter, harder, mooier. De onweerstaanbare opkomst van de fitnesscultuur’ (2008, samen met Ivo van Hilvoorde) en De sportwereld - een inleiding (2010, zie hier). In 2008 verscheen ook zijn bijdrage aan het jubileumboek van de Koninklijke Nederlandse Studenten Roeibond: ‘De naoorlogse geschiedenis van de KNSRB’.
« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst