door: Ruud Stokvis
‘Innovatie’ is net zo’n woord als ‘excellent’, dat op een gegeven
ogenblik rond gaat zoemen en dat iedereen die er voordeel mee denkt te behalen
gaat gebruiken zonder zich erg om de betekenis ervan te bekommeren. In de
reclamewereld dient het woord 'nieuw' (nieuwe Omo) ook vaak zo. Terecht merkte
de voorzitter van de Koninklijke Academie van Wetenschappen op dat innovatie
voor velen een schemerige term blijft. De term wordt niet alleen op sportgebied
gebruikt maar overal in het economische leven.
Het falen van het in 2003 opgerichte Nederlandse innovatieplatform, dat
bedoeld was om de innovatiekracht van Nederland te versterken, kan ook
toegeschreven worden aan het gebrek aan inzicht in de aard en de functies van
innovatie. Deze schemerigheid van het begrip vormde de achtergrond van de keuze
van het onderwerp van mijn openingslezing bij het congres Sport en wetenschap en
mijn artikel erover op Sport Knowhow XL. De
reacties daarop van Heining en De
Jong bevestigen mij in de indruk dat zij weinig
begrijpen van de betekenis van innovatie voor de sport.
Neem de opmerking van Heining dat we
zonder innovaties al decennia naar dezelfde rondetijden bij het schaatsen zouden
kijken. Dat zou - als ik Heining goed begrijp - de sport voor de supporters
oninteressant maken. Uit deze opmerking blijkt dat Heining elk benul mist van
wat sport voor supporters interessant maakt. Dat zijn niet de records, maar dat
zijn spannende wedstrijden waarbij de supporters hopen dat de atleten waarmee
zij zich het meest identificeren winnen. Er is geen enkel bewijs dat records
publiek trekken. Globaal kan men zeggen dat het publiek vooral belangstelling
heeft voor de sporten die het zelf (ooit) beoefend heeft. Daar zijn
uitzonderingen op, maar die hebben niets met records te maken. Heining getuigt
natuurlijk van zijn eigen schemerige visie op innovatie als hij schrijft dat we
innovatie niet scherp hoeven te definiëren en dat het vooral belangrijk is dat
betrokken partijen om vooruitgang te boeken hun nek uitsteken. Waartoe dat
precies dient en hoe dat precies zou moeten dat maakt hem niet veel uit. En als
hij dan zegt dat dat dient om de sport voor de supporter interessant te maken
gaat hij helemaal de mist in.
De
Jong redeneert wel heel krom. Neem zijn voorbeeld van
de klapschaats. Hij stelt dat die Nederland even een voorsprong gaf en dat
vervolgens iedereen die schaats ging gebruiken en het voordeel ervan verdween.
Hij concludeert daaruit dat je innovatie juist nodig hebt. Dat is natuurlijk
onzin, het tegendeel is veel logischer. Als het voordeel verdwijnt had men net
zo goed geen klapschaats kunnen gebruiken. Zoals ik al schreef, voor het publiek
hoeft het niet. Over het korte voordeel dat Nederlandse schaatsers in 1996 en
1997 hadden, toen buitenlandse schaatsers er nog geen gebruik van maakten, kan
men verschillend denken. Ik denk dat de wereldschaatsbond het gebruik ervan toen
had moeten verbieden, omdat niet iedereen van het superieure middel gebruik kon
maken, net zoals op atletiekgebied zo vaak gebeurt als er een nieuw soort
polsstok, speer of discus op de markt verschijnt. Een uitvinding op roeigebied
als de rolrigger is door de wereldroeibond verboden. De wereldzwembond heeft in
2009 volledig gefaald met de regulering van de badpakken. Ik noem het
monopolistische gebruik van dit soort vindingen onsportief. Met mij doen dat de
besturen van de goed functionerende internationale sportbonden. Ik geloof niet
dat dit een uiting van conservatieve romantiek is.
Het gaat mij er echter
niet om alleen maar kritisch te zijn en te laten zien dat er warrig over
innovatie in de sport gedacht wordt. Ik sta volledig achter het streven van
atleten om naar alle mogelijke middelen te zoeken om sneller, hoger en sterker
te worden. Maar het is mij nu wel duidelijk geworden waar innovatie op
topsportgebied wel en niet zinnig is. Het is zinnig als men zoekt naar zo goed
mogelijke trainings- en bewegingsvormen en de mogelijkheden om de effectiviteit
van varianten daarvan te meten. Daar kunnen atleten zelf beter van worden. Bij
de introductie van nieuwe materialen en producten in de sport wordt sport alleen
maar gebruikt als een podium voor het bedrijfsleven om reclame te maken. Het
gebruik ervan leidt tot onsportieve toestanden of heeft geen betekenis voor de
onderlinge verhoudingen tussen de atleten. Het vraagt van internationale
sportbonden een waakzaam oog om de ondermijnende werking voor de sport ervan in
te perken.
Klik hier
voor een reactie op dit artikel van George de Jong (directeur van
InnosportNL)Dr. Ruud Stokvis is lid van het bestuur van het
W.J.H.Mulier Instituut en hij superviseert onderzoekprojecten van dit instituut.
Hij is verbonden aan het Amsterdam Istitute for Social Science Research (AISSR).
Hij schreef vijf boeken over sport: ‘Strijd over sport. Ideologische en
organisatorische ontwikkelingen’ (proefschrift 1978), ‘De Sportwereld. Een
sociologische inleiding’ (1989), ‘Sport, publiek en de media’ (2003), ‘Fitter,
harder, mooier. De onweerstaanbare opkomst van de fitnesscultuur’ (2008, samen
met Ivo van Hilvoorde) en De sportwereld - een inleiding (2010, zie hier). In
2008 verscheen ook zijn bijdrage aan het jubileumboek van de Koninklijke
Nederlandse Studenten Roeibond: ‘De naoorlogse geschiedenis van de KNSRB’.