Reactie op
‘Herman Ram reageert op column van Klaas Faber’
Een opmerkelijke stoelendans rond het biologisch
paspoort
In mijn column van 3-2-2009 stelde ik dat de
anti-dopingonderzoekers op de stoel van de rechter gaan zitten. De aanleiding
hiervoor was Herman Ram’s omineuze uitspraak “En in geval van twijfel krijgt de
sporter altijd het voordeel.” Nogmaals: dat oordeel is aan de rechter en niet
aan de onderzoekers. Uit Herman Ram’s reactie van 10-2-2009 leid ik af dat nu
een jurist op de stoel van de wetenschapper is gaan zitten. Daarmee komt
uiteraard weer een stoel vrij. Hoe die het best op te vullen is, laat ik gaarne
aan de lezer over.
Biologisch of biomedisch paspoort?
De toon van meester
Ram’s reactie is direct gezet door en passant op te merken dat biomedisch
paspoort “overigens een betere naam is” dan biologisch paspoort. In de primaire
literatuur wordt gesproken van hematological passport [1-4] en biological
passport [5]. Een zoektocht op 10-2-2009 met Google (‘het internet’) geeft 6070
hits voor biological passport tegen 20 voor biomedical passport en 69 voor
hematological passport. De zoektocht beperkend tot ‘pagina's in het Nederlands’
geeft 2730 hits voor biologisch paspoort tegen 9 voor biomedisch paspoort en 6
voor hematologisch paspoort. De keus is aan de lezer.
Journalist of journaliste?
Meester Ram spreekt van een
journaliste, terwijl het een man betreft: Dominique Elshout.
Lage pakkans met traditionele testen
Meester Ram stelt:
“Ik ken in ieder geval geen enkele bron voor deze stelling, en ik kan wat
mijzelf betreft melden dat het lezen van dit soort met aplomb gedebiteerde maar
niet onderbouwde stellingen frustrerender is dan welk wetenschappelijk vraagstuk
dan ook maar.” Ik zal mezelf beperken tot twee bronnen m.b.t. het professionele
wielrennen: (1) Pierre Bordry, die op 20% dopinggebruikers komt (de Volkskrant,
25-10-2008), en (2) Douwe de Boer, die vóór de start van de Tour de France 2007
stelde dat meer dan de helft van het wielerpeloton doping gebruikt (BN DeStem,
7-2-2009). De een is direkteur van een dopinglab (Parijs), de ander was het
(Lissabon). Beiden insiders. Meester Ram is outsider. Die 20% van Pierre Bordry
is een harde ondergrens die gebaseerd is op metingen. Daar komt dan volgens
Douwe de Boer nog een fractie bij voor de renners die het wat slimmer
aanpakken.
Steroïden waarop niet getest wordt
Meester Ram vraagt
zich af wat te doen met mijn suggestie dat er op een meerderheid van
steroïden niet getest wordt. Ook hier geldt: het is meer dan een
suggestie. Dat is mij immers medegedeeld door Don Catlin, de ontdekker
van de ‘designer hormonen’ die eertijds de aanleiding waren voor het
Balco-schandaal. Bij deze suggestie gaat het derhalve om een feitelijke
mededeling uit eerste hand. Verkregen tijdens een bezoek in 2006 aan het Olympic
Laboratory (Los Angeles, VS). De outsider Ram denkt in mentale constructies als
“soms niet onomstotelijk bewezen kan worden”. Anders uitgedrukt: wat je niet
ziet, is er ook niet.
Het biologisch paspoort
Na diverse misverstanden is
meester Ram dan eindelijk gearriveerd bij zijn privé-uitleg van het biologisch
paspoort. De geïnteresseerde lezer kan voor het vormen van een onderbouwd
oordeel kopiën van de primaire literatuur verkrijgen via nmf@chemometry.com.
Ik zou met name over het hoofd gezien hebben hoe men moet omgaan met (unieke)
persoonlijke variabelen: “De bandbreedte wordt beïnvloed door allerlei factoren,
en een aanvullend menselijk oordeel is daarom onmisbaar.” Ik zal me beperken tot
het trainen op hoogte. Dat heeft uiteraard invloed op de bloedwaarden en moet
derhalve worden verrekend in de grenzen waarbinnen ‘normale’ waarden vallen. Hoe
moet ik het zeggen? Dat zit in de recht-toe-recht-aan berekening waar ik in de
eerdere column over sprak! De grenzen worden netjes aangepast door de
computer, zie bijvoorbeeld Figuur 1 in [2]. Het daarom in “en een
aanvullend menselijk oordeel is daarom onmisbaar” is dan ook geheel voor
rekening van meester Ram.
Meester Ram doceert verder met: “Omdat de ontwikkelaars van het biomedisch
paspoort (klaarblijkelijk in tegenstelling tot Klaas Faber) hiervan op de hoogte
zijn, is ervoor gekozen om altijd een menselijk oordeel in te bouwen voordat een
met behulp van de computer opgebouwd bloedbeeld tot conclusies over
dopinggebruik kan leiden.” Dit is bizar! De uitkomst van die recht-toe-recht-aan
berekening, die netjes met die persoonlijke variabelen rekening houdt, is een
kans op manipulatie. Bij voldoende zekerheid (zeg 99.9%) heeft de atleet een
probleem. Gaan we die kans nu plotseling niet meer uitrekenen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, wat doen we er dan mee?
Vals positieven
Op dit moment is van geen enkele
dopingtest bekend wat de kans op vals positieven is, zie bijvoorbeeld [6,7]. Het
biologisch paspoort zou daar verandering in (kunnen) brengen [1-5]. Meester Ram
geeft echter de voorkeur aan een willekeurige, subjectieve ad-hoc
procedure. Dan is het toch niet overdreven om te stellen dat dit
tegenvalt na ruim veertig jaar testen op doping?
Sporters zijn geen fabrieken
Met een doopnaam (Nicolaas)
waar een bekend sportschoenenmerk (Nike) in opgesloten ligt, en een achternaam
(Faber) die onlosmakelijk is verbonden met fabriek, hoeft niemand mij er op te
wijzen dat sporters geen fabrieken zijn. Echter, Meester Ram wil bovendien de
lezer doen geloven dat het biologisch paspoort ook nog eens heel wat meer
voorstelt dan een model van een productieproces. Het tegendeel is eerder waar.
Ten eerste wordt voor het biologisch paspoort slechts een handjevol variabelen
gemeten, terwijl je bij een productieproces al gauw over tientallen, honderden,
of zelfs duizenden praat. Ten tweede wordt voor een biologisch paspoort
jaarlijks slechts een tiental metingen gedaan tegen tientallen, honderden of
duizenden per dag in een fabriek. Meester Ram maakt verder nog een m.i. nodeloze
vergelijking met de automatische piloot, waarvan de onderliggende methodologie
stukken geavanceerder is dan die van het biologische paspoort!
Mijn ‘zorgelijke zorgen’
Ik blijf bij mijn standpunt dat
‘schone’ atleten zich zorgen moeten maken. Grote zorgen wellicht, daar het
systeem van de whereabouts er sowieso een is waarbij de goeden onder de slechten
lijden. Hier komen door meester Ram’s privé-uitleg nog m.i. volstrekt onnodige
zorgen bij over de door de Dopingautoriteit (niet-)verstrekte informatie.
Op dit moment besteed ik veel tijd aan de oprichting van een denktank die
o.a. zal bestaan uit wetenschappers met een aantoonbaar sterke achtergrond in
anti-dopingonderzoek – insiders van formaat dus. Een van de taken van die
denktank zal zijn om op een systematische manier wetenschappelijk onderbouwde
informatie te verzamelen en te verspreiden (via een website).
Referenties
1. K. Sharpe, M.J. Ashenden en Y.O.
Schumacher (2006). A third generation approach to detect erythropoietin abuse in
athletes. Haematologica, 91: 356-363.
2. N.
Robinson, P.-E. Sottas, P. Mangin en M. Saugy (2007). Bayesian detection of
abnormal hematological values to introduce a no-start rule for
heterogeneous populations of athletes. Haematologica,
92: 1143-1144.
3. P.-E. Sottas, C. Saudan, C.
Schweizer, N. Baume, P. Mangin en M. Saugy (2008). From population- to
subject-based limits of T/E ratio to detect testosterone abuse in elite sports.
Forensic Science International, 174:
166–172.
4. P.-E. Sottas, N. Robinson, M. Saugy en O. Niggli (2008). A
forensic approach to the interpretation of blood doping markers. Law,
Probability and Risk, 7: 191−210.
5. P.-E. Sottas,
C. Saudan en M. Saugy (2008). Doping: a paradigm shift has taken place in
testing. Nature, 455: 166.
6. N.M. Faber
(2008). Doping: using flexible criteria could reduce false positives.
Nature, 455: 1176.
7. N.M. Faber (2009).
Regulations in the field of residue and doping analysis should ensure the risk
of false positive declaration is well-defined, Accreditation and
Quality Assurance, 14: 111-115.
Klaas Faber is in 1994 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen
gepromoveerd in de chemometrie. Hierop volgden twee jaar onderzoek in de VS.
Tussen 1996 en 2002 heeft hij chemometrisch en statistisch advies gegeven binnen
het Nederlands Forensisch Instituut (Rijswijk) en de Agrotechnology and Food
Sciences group (Wageningen). Vanaf 2002 voert hij deze activiteiten zelfstandig
uit, zie www.chemometry.com. Daarnaast onderhoudt
hij contacten met meer dan tien verschillende universiteiten voor het verder
ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek.