Skip Navigation LinksHome-Achtergronden-Feedback XL-Item

Herman Ram reageert op column van Klaas Faber 10 februari 2009

Reactie op column Atleten moeten zich zorgen maken over het biologisch paspoort

Klaas Fabers zorgelijke zorgen
Onder de kop ‘Atleten moeten zich zorgen maken over het biologisch paspoort’ liet chemometrist Klaas Faber op 3 februari 2009 zijn licht schijnen over het antidopingbeleid in het algemeen en het biologisch paspoort in het bijzonder (waarvoor ‘biomedisch paspoort’ overigens een betere naam is). Klaas Faber plaatst in het artikel enkele kanttekeningen bij bepaalde aspecten van ons vak, en hij betoogt dat de in het biomedisch paspoort vastgelegde gegevens via een recht-toe-recht-aan berekening kunnen worden gebruikt als bewijs voor dopinggebruik. Verwijzend naar enkele citaten uit het AD van 7 januari jl. stelt Klaas dat de aldaar beschreven menselijke beoordeling van die gegevens helemaal niet nodig is.

In zijn bijdrage citeert Klaas Faber een journaliste die zich in het antidopingbeleid had verdiept en die daar steeds moedelozer van geworden was. Dat deze journaliste zich blijkbaar was gaan realiseren dat wij een complex vak hebben, lijkt me recht doen aan onze alledaagse praktijk. Maar waar Klaas Faber vervolgens de wijsheid vandaan haalt dat ‘de lage pakkans met traditionele testen’ ’de grootste frustratie van de antidopingonderzoekers’ zou zijn, blijft duister. Ik ken in ieder geval geen enkele bron voor deze stelling, en ik kan wat mijzelf betreft melden dat het lezen van dit soort met aplomb gedebiteerde maar niet onderbouwde stellingen frustrerender is dan welk wetenschappelijk vraagstuk dan ook maar.

Wat moet ik bijvoorbeeld met de iets verderop door Klaas Faber gedane suggestie dat er minstens tweehonderd steroïden zouden zijn waarop niet getest wordt? Er wordt in het dopinglab in de eerste fase van een analyse standaard gescreend op alle steroïdstructuren, en als er daarbij steroïden in beeld komen (dit zijn de bekende ‘piekjes’ die uit de computer rollen) wordt verder gezocht naar het hoe en wat. Dat daarbij het gebruik van bepaalde ‘nieuwe’ steroïden aan de hand van de (internationale) criteria soms niet onomstotelijk bewezen kan worden (bijvoorbeeld wegens het ontbreken van referentiemateriaal) is zonder twijfel waar, maar dat is nog wel iets anders dan wat Klaas Faber hier suggereert.
 
Maar laat ik me verder op het biomedisch paspoort richten. Ik vrees dat atleten zich meer zorgen moeten maken over Klaas Faber dan over dat biomedisch paspoort. Want Klaas Fabers centrale stelling is dat een methode die ‘met groot succes wordt toegepast in productieprocessen in de industrie’ op dezelfde manier en met evenveel succes kan worden toegepast voor het detecteren van dopinggebruik. En daar wordt de plank flink misgeslagen, want zo’n één-op-één toepassing van de methode zou in de sport tot vreselijke ongelukken - namelijk onterecht positief bevonden sporters - leiden.

Ik heb geen verstand van meet- en regeltechniek in industriële productieprocessen, maar ik kan mij prima voorstellen dat in dat soort processen ‘harde’ boven- en ondergrenzen gedefinieerd kunnen worden, en dat bij overschrijding van die grenzen op een vooraf bepaalde wijze wordt bijgestuurd, zonder dat menselijke tussenkomst nodig of zelfs maar mogelijk is. Als ik het wel heb, werkt een cruise control of een automatische piloot in essentie niet anders.

Klaas Faber suggereert dat het beoordelen van de gegevens in het biomedisch paspoort geheel mensenwerk is, maar dat is onzin. De door hemzelf gepromote methodologie ligt uitdrukkelijk ten grondslag aan het biomedisch paspoort. Er worden verschillende variabelen meegenomen in een wiskundig model waarna de computer berekent wat ‘normale’ waarden zijn en (dus) ook constateert welke meetwaarden daarvan afwijken.

Maar… wie denkt dat dopinggebruik op de automatische piloot kan worden bewezen, zit ernaast. Het probleem is namelijk dat het hier gaat om het trekken van conclusies ten aanzien van een individuele sporter met zijn of haar individuele stofwisseling (en niet een hele populatie sporters) terwijl de boven- en ondergrenzen waartussen sprake is van ‘aanvaardbare bloedwaarden’ binnen een individu niet vastliggen. De bandbreedte wordt beïnvloed door allerlei factoren, en een aanvullend menselijk oordeel is daarom onmisbaar.

Laat ik twee voorbeelden geven van factoren die invloed hebben op de onder- en bovengrenzen van de bloedwaarden van sporters.
Ten eerste worden die waarden mede bepaald door de wijze waarop de sporter traint. Een hoogtestage (als trainingsmethode volkomen geoorloofd) heeft bij voorbeeld een aanmerkelijke invloed op de bloedwaarden van een sporter. En de bovengrens kan na een hoogtestage dan ook verlegd worden.
Ten tweede worden die waarden mede bepaald door de medische conditie van de sporter. Diverse aandoeningen (ook heel onschuldige) kunnen van invloed zijn op de bloedwaarden, met anemie (bloedarmoede) als simpel en duidelijk voorbeeld. Dit soort medische condities noopt soms tot het verleggen van de benedengrens.

Omdat de ontwikkelaars van het biomedisch paspoort (klaarblijkelijk in tegenstelling tot Klaas Faber) hiervan op de hoogte zijn, is ervoor gekozen om altijd een menselijk oordeel in te bouwen voordat een met behulp van de computer opgebouwd bloedbeeld tot conclusies over dopinggebruik kan leiden. En bovendien moet bij het afnemen van bloed ten bate van het biomedisch paspoort de controleofficial bij voorkeur al expliciet vragen naar eventuele recente hoogtestages of ziektes, zodat die gegevens direct kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de bloedwaarden. Zelfs de hoogte waarop het bloedmonster wordt afgenomen wordt genoteerd, zodat hiervoor een correctie kan worden toegepast.

Samenvattend: het biomedisch paspoort is een sterk nieuw hulpmiddel, maar om vals positieven te voorkomen moet de mens altijd het laatste woord houden. Want sporters zijn geen fabrieken en moeten dan ook niet als fabrieken behandeld en beoordeeld worden.

Herman Ram is vanaf 1 mei 2006 directeur van de Stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland. Daarvoor was hij ruim zes jaar directeur van de Nederlandse Ski Vereniging. Eerder was hij directeur van de badmintonbond (van 1994 tot 2000) en de schaakbond (van 1992 tot 1994).

« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst