Skip Navigation LinksHome-Achtergronden-Feedback XL-Item

Herman Ram reageert op column Ivo van Hilvoorde 14 oktober 2008

Reactie op 'Grenzen aan het dopingbeleid?', column door Ivo van Hilvoorde op de site van Sport Knowhow XL

Hoeveel is weinig?
Laat ik beginnen met Van Hilvoorde’s stelling dat ‘atleten zich niet zo snel laten beledigen’. Dat is misschien wel zo (ik kan het niet verifiëren), maar ik moet in mijn dagelijkse praktijk toch vaststellen dat veel sporters het hoogst onaangenaam vinden dat door hen geleverde topprestaties klakkeloos met dopinggebruik geassocieerd worden. De meeste mensen zullen een uitspraak als ‘alle zakenlui zijn corrupt’ van een bedenkelijk niveau vinden, maar ‘alle sporters zijn dopinggebruikers’ (b)lijkt heel gewoon gevonden te worden. Waarom dat verschil gemaakt wordt is mij volstrekt onduidelijk.

Ik ken drie min of meer objectieve percentages die iets kunnen zeggen over het feitelijk dopinggebruik, namelijk het percentage positieve bevindingen (2%), het percentage sporters dat - op basis van afwijkende bloed- of urinewaarden, gedrag, politieonderzoek, ‘klikken’ of welke andere grond dan ook maar – nader onderzoek nodig maakt (een extra 2%) en het percentage gebruikende sporters dat je vindt als je afgaat op wat andere sporters zeggen zeker te weten over het gebruik door collega-sporters (op basis van Engels onderzoek zo’n 6%). Dit zijn percentages die voor de sport als geheel gelden, en voor een specifieke sport kunnen de percentages natuurlijk heel anders liggen

Op deze percentages kan heel wat worden afgedongen (zeker op het laatste), maar ze zijn in ieder geval gebaseerd op controleerbare, harde gegevens. Alle speculaties over veel hogere percentages (van ‘tientallen procenten’ tot ‘bijna iedereen’) zijn gebaseerd op selectieve waarneming, onderbuikgevoelens, dikdoenerij, eigenbelang en (heel soms) kwade wil. Ik heb de verkondigers van deze dopingmythe nog nooit zelfs maar de schijn van een bewijs zien aanleveren, en ik kan ook wel verklappen dat geen van de onheilsprofeten mijn deur plat loopt om hun veronderstelde kennis met me te delen.

Retoriek
De bijdrage van Van Hilvoorde werd in de Nieuwsbrief van Sport Knowhow XL door de redactie voorzien van de teaser ‘Ivo van Hilvoorde: Veel retoriek van de Dopingautoriteit is niet altijd even betrouwbaar gebleken’. Voorwaar een teaser die tot nader lezen uitnodigt, maar een dergelijke stelling kom ik bij Van Hilvoorde vervolgens helemaal niet tegen. Hij toont zich wel nieuwsgierig naar “onafhankelijk onderzoek waarin alle uitspraken van sportautoriteiten uit de jaren negentig over doping […] naast de feiten worden gelegd […]”.

Die nieuwsgierigheid deel ik met hem. In afwachting van dergelijk onderzoek poneer ik alvast maar de stelling dat die ‘sportautoriteiten’ zich optimistischer hebben getoond over het dopinggebruik dan achteraf gerechtvaardigd (b)lijkt te zijn. Als die stelling klopt zou dat betekenen dat sportbestuurders in hun uitspraken een zekere compensatie bieden voor het pessimisme dat verder overheerst. Over het waarom van dat gedrag valt te speculeren, zoals Van Hilvoorde ook doet. Zelf kan ik in mijn beroepsuitoefening alleen maar proberen zo dicht mogelijk bij de feiten te blijven, en dus handhaaf ik vooralsnog graag mijn stelling dat het publiek ‘overtrokken ideeën’ heeft over het dopinggebruik, totdat iemand mij eindelijk eens een behoorlijke onderbouwing van die hoge scores weet aan te leveren. En ten overvloede: met mijn relativering van het aantal dopinggebruikers bedoel ik niet de ernst van het probleem te relativeren. De 2% of 4% of 6% feitelijke gebruikers verpest immers de sport voor alle andere, eerlijke sporters, en ook nog eens voor alle sportliefhebbers wiens enthousiasme voor de sport wordt getemperd door de terugkerende berichten over doping.

Vals
De enige uitspraak van Van Hilvoorde die mij echt raakt is ‘dat er meer aandacht lijkt uit te gaan naar de ‘valse negatieven’ […] dan naar de ‘valse positieven’ […]. Het tegendeel is waar: de gedachte aan een vals-positieve bevinding is de nachtmerrie van mijn beroepsgroep. Een zeker percentage vals-negatieven is de prijs die we betalen om vals-positieven te voorkomen, en wat mij betreft is het die prijs dubbel en dwars waard. Dat percentage vals-negatieven willen we overigens natuurlijk wel graag (verder) omlaag brengen, maar niet als dat tot een grotere kans op een vals-positieve bevinding zou leiden. En dat kan het beste bereikt worden door de detectiemethoden nog verder te verfijnen, en door daarnaast ook statistische hulpmiddelen in te zetten. De toepassing van statistische methoden in ons vakgebied is momenteel volop ter discussie, en die ontwikkeling kan ik alleen maar toejuichen.

Is het teveel?
Natuurlijk zijn er grenzen aan het dopingbeleid, en dan heb ik het nog niet eens over de juridische en ethische grenzen die de wereld (gelukkig) aan ons oplegt. Wij doen ons werk op basis van politieke besluitvorming en grotendeels met publieke middelen. Als het politieke draagvlak wegvalt, houdt het op, en dat kan natuurlijk gebeuren. Maar vooralsnog zie ik mondiaal eerder een versterkte politieke wil om het dopinggebruik terug te dringen dan het tegendeel.

De vraag naar de grenzen van het dopingbeleid is wel een publieke discussie, en uiteraard ook een discussie waarin sporters zich weren. Regelmatig worden kanttekeningen geplaatst en bedenkingen geuit die meestal te vertalen zijn in de vraag ‘of het beleid niet is doorgeschoten’. Vooral de zogenoemde ‘whereabouts-verplichting’ (het verplicht doorgeven van verblijfplaatsen om dopingcontroles buiten wedstrijdverband mogelijk te maken) heeft tongen en pennen losgemaakt: ‘sporters hebben immers ook recht op privacy?’. Een terechte discussie, maar wel een die m.i. niet losgeweekt mag worden van de vraag hoeveel belang er gehecht wordt aan dat andere recht van sporters, namelijk om deel te nemen aan een eerlijke competitie die niet noopt tot medicijngebruik door kerngezonde sporters.

Het dopingvraagstuk is weerbarstig en veelkoppig. De praktijk heeft uitgewezen dat een kleine groep topsporters gericht op zoek is naar de gaten en de mazen in het net, en daar gretig gebruik van maakt. Anti-dopingorganisaties reageren daarop door de gaten te dichten en de mazen te verkleinen. Het gerepareerde en verbeterde net wordt dan weer uitgegooid en alle vissen – groot en klein – kunnen erin verstrikt raken. De visserij wordt duurder, het visgerei ingewikkelder en de zwemruimte kleiner. Elke verfijning van het instrumentarium leidt tot extra vangst, en het is aardig om te zien dat die extra vangst veelal niet leidt tot de toch niet onlogische conclusie dat er een succesje geboekt is. In tegendeel: bijna elk stapje voorwaarts lokt de reactie uit dat ‘we er beter mee op kunnen houden’. Omgekeerd zou dat dus ook moeten betekenen dat minder positieve bevindingen tot een grotere steun voor ons werk zouden leiden en die lijn (ik geef toe: te ver) doortrekkend bevinden we ons in het dilemma dat zalig nietsdoen wel eens tot maximale steun en ongekende populariteit zou kunnen leiden.

Kosten, beheersbaarheid en acceptatie bepalen de grenzen aan ons vak. Het kostenprobleem ligt primair bij de overheid en bij de georganiseerde sport, de toenemende complexiteit van het vak is vooral het probleem van mij en mijn collega’s en de gevolgen voor het leven van sporters wordt vooral door die sporters als een keerzijde van hun medaille beoordeeld. Nu moet een medaille zonder keerzijde nog worden uitgevonden, maar natuurlijk zijn wij ons bewust van de last die op de schouders van sporters gelegd wordt. Gezien de aard van het dopingprobleem lijkt mij die last aanvaardbaar, en het is in ieder geval een onmisbaar onderdeel van een effectief anti-dopingbeleid. Sporters onderschrijven dat standpunt met een zeer ruime meerderheid. En als ooit een meerderheid uit de sport en het parlement oordeelt dat een effectief antidopingbeleid niet (langer) nodig is, kunt u op deze plaats nog een afscheidscolumn van mij tegemoet zien.

Herman Ram is vanaf 1 mei 2006 directeur van de Stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland. Daarvoor was hij ruim zes jaar directeur van de Nederlandse Ski Vereniging. Eerder was hij directeur van de badmintonbond (van 1994 tot 2000) en de schaakbond (van 1992 tot 1994).

« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst