Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

Onafhankelijk sportonderzoek lijkt zeldzaam 1 november 2011

door: Jan Janssens en Wilko de Graaf

Onafhankelijkheid is een groot goed in de wereld van wetenschap en onderzoek. Gedragscodes - of die nu van de VSNU afkomstig zijn of van de HBO Raad - onderstrepen hiervan steevast het belang. In de sportwereld lijkt dat anders te liggen. Veel beleidsmakers in de sport bemoeien zich als opdrachtgever onbekommerd met de uitvoering van onderzoek en vooral ook met de formulering van de conclusies en aanbevelingen.

Volgens geënquêteerde sportonderzoekers heeft bijna de helft van de opdrachtgevers van hun laatste onderzoek daarop invloed uitgeoefend of geprobeerd uit te oefenen. Omdat onderzoekers dat wellicht niet graag toegeven, zou zelfs verwacht kunnen worden dat het percentage ‘bemoeizuchtige’ beleidsmakers nog hoger ligt. En getuige de beleidsmakers zelf is dat ook zo. Niet minder dan 70 procent van de beleidsmakers in de sport die mee hebben gedaan aan een enquête over de relatie tussen sportonderzoek en sportbeleid, zegt invloed gehad te hebben op de formulering van conclusies en aanbevelingen van het laatste onderzoek waarbij zij als opdrachtgever betrokken waren! Onafhankelijk onderzoek lijkt in de sportsector alles behalve vanzelfsprekend.

Het is één van de opmerkelijke resultaten uit de enquête die de kenniskring van de opleiding Sport, Management & Ondernemen van de Hogeschool van Amsterdam samen met Sport Knowhow XL in de aanloop naar de Dag van het sportonderzoek 2011 (DSO2011, a.s. vrijdag 4 november in Amsterdam) heeft uitgezet onder beleidsmakers en onderzoekers in de sport. In een speciale sessie tijdens de DSO2011 zullen de bevindingen uit het onderzoek worden gerapporteerd en bediscussieerd.

Aan het onderzoek dat via de nieuwsbrief van Sport Knowhow XL breed onder de aandacht is gebracht, is door ruim honderd mensen deelgenomen, iets meer onderzoekers dan beleidsmakers. Dat is gelet op de doelgroep, de aard van het onderzoek en de wijze van benadering een bevredigende respons. De helft van de onderzoekers die de enquête hebben ingevuld is in dienst van universiteiten en hogescholen, ongeveer een vijfde werkt voor particuliere onderzoeksbureaus, de rest voor onderzoeksinstellingen of -afdelingen van overheden of sportorganisaties. Van de beleidsmakers werkt ongeveer de helft voor sportorganisaties, een derde voor de overheid en de rest voor andere maatschappelijke instellingen waaronder het onderwijs. Ongeveer 80 procent van alle respondenten had meer dan twee jaar ervaring als onderzoeker c.q. beleidsmaker, het overgrote deel hiervan zelfs meer dan vijf jaar. Al met al een zeer gevarieerd respondentenbestand met ruime ervaring.
In het kort enkele opvallende resultaten.

• Onderzoekers offreren scherp. Om de opdracht te verwerven zijn ze vaak bereid minder uren te offreren dan ze eigenlijk verwachten in het onderzoek te zullen steken. In de praktijk steken ze ook vaak veel meer tijd in het onderzoek dan geoffreerd en gebudgetteerd is. Niet zo vreemd dus dat de onderzoeksbudgetten vaak ontoereikend blijken te zijn. Wel vreemd eigenlijk is dat zowel onderzoekers als beleidsmakers zich dit realiseren en dat klaarblijkelijk structureel veel meerwerk wordt verricht zonder dat dit wordt gehonoreerd. Het verklaart mogelijk dat beleidsmakers redelijk tevreden zijn over de prijs-kwaliteitverhouding van onderzoek. 

• Offreren kost onderzoekers veel tijd en wordt in de sportsector zelden betaald. Voor het uitwerken van voorstellen worden meestal meer dagen uitgetrokken. Tegen deze achtergrond verwachten onderzoekers dat ze een faire kans hebben, dat er goede afwegingen worden gemaakt en dat een en ander fatsoenlijk wordt afgehandeld. Daar worden ze echter nog wel eens in teleurgesteld. Lang niet altijd worden afwijzingen duidelijk gemotiveerd, al zijn de beleidsmakers zich in dit opzicht van geen kwaad bewust.

• Bij ongeveer 60 procent van de onderzoeksopdrachten spelen niet alleen inhoudelijke kennisvragen een rol, maar zijn ook strategische overwegingen in het spel. Daar wordt onderzoek ingezet om bijvoorbeeld draagvlak voor beslissingen te creëren of beslissingen uit te stellen. Onderzoekers en beleidsmakers herkennen en erkennen dit in ongeveer gelijke mate.

• Wat er met de resultaten van hun werk gebeurt, is voor onderzoekers lang niet altijd even duidelijk. In meer dan 40 procent van de gevallen weet de onderzoeker niet of de opdrachtgever de kennis en inzichten uit het onderzoek goed benut (gaat benutten) of meent deze dat dit niet zo is. Op de algemene vraag of er door de onderzoeker (ooit) een onderzoek is uitgevoerd dat belangrijke kennis en inzichten heeft opgeleverd die in de praktijk aanleiding gaven tot specifiek beleidsmaatregelen of beleidsaanpassingen, geeft zelfs niet meer dan 30 procent een bevestigend antwoord. Iets vaker wordt een ontkennend antwoord gegeven en liefst 40 procent weet het niet. Overigens zijn de beleidsmakers in dit opzicht iets positiever gestemd. Al moet hieruit niet worden afgeleid dat deze altijd tevreden zijn over de bruikbaarheid of de betrouwbaarheid van het onderzoek dat zij hebben laten uitvoeren. In een kwart van de gevallen heeft de opdrachtnemer niet voldaan aan de verwachtingen die de opdrachtgevers hadden ten aanzien van het onderzoek. Hier staat tegenover dat onderzoekers in slechts twee van de drie gevallen volmondig ‘ja’ zeggen op de vraag of de opdrachtgevers van hun laatst uitgevoerde onderzoek realistische verwachtingen hadden ten aanzien van dat onderzoek.

• Tevredenheid is er in veruit de meeste gevallen over de wijze waarop onderzoekers rapporteren en dat geldt ook voor de berichtgeving hierover in de media.

• Over het geheel genomen zijn zowel onderzoekers als beleidsmakers positief over de kwaliteit van het sportonderzoek en over de kwaliteit van het sportbeleid, maar opvallend genoeg zijn beide groepen respondenten iets kritischer over elkaar, dan over zichzelf.

Al met al lijkt er een behoorlijke kloof te bestaan tussen de onderzoekers en de beleidsmakers in de sport. Wie weet kan de discussie over de resultaten van onze enquête hen iets dichter tot elkaar brengen.

Jan Janssens is lector Sport Business Development aan de opleiding Sport, Management & Ondernemen van de Hogeschool van Amsterdam.
Wilko de Graaf is lid van de Kenniskring bij het Lectoraat Sport Business Development aan opleiding SM&O, HvA Amsterdam en tevens docent Marketing | Marktonderzoek.


Dag van het sportonderzoek

Vrijdag 4 november a.s. vindt in Amsterdam de tweede landelijke Dag van het sportonderzoek plaats. De relatie tussen sportonderzoek en sportbeleid krijgt daarbij ruim de aandacht. Niet alleen in de discussiesessie, ook in de plenaire inleidingen. Met name Jet Bussenmaker en Barrie Houlihan zullen hierover spreken. De eerste zal daarbij putten uit persoonlijke ervaringen als onderzoeker én als beleidsbepaler. De tweede zal ondermeer ingaan op het belang van onderzoek voor de organisatie van de Olympische Spelen in Londen. De Dag van het sportonderzoek wordt gehouden onder auspiciën van het WJH Mulier Instituut en het NISB en wordt dit jaar georganiseerd door het domein bewegen Sport en Voeding van de Hogeschool van Amsterdam.

Meer informatie over het programma is te vinden op www.dso2011.nl.
« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst