door: Hendrik Sytema
Op 14 mei 2018 heeft NOC*NSF voor sportbestuurders een meldplicht ingesteld voor gevallen van seksuele intimidatie en misbruik. Aanleiding voor de meldplicht is het rapport van de commissie De Vries dat in december 2017 verscheen. In dat rapport werd een groot aantal aanbevelingen gedaan om misbruik in de sport tegen te gaan. In enigszins aangepaste vorm is de meldplicht als een van de aanbevelingen overgenomen.
Hoewel het onderliggende probleem ernstig is en zonder meer aangepakt moet worden, is het maar zeer de vraag of de meldplicht een werkbare oplossing biedt. Er kleven nogal wat haken en ogen aan, waarvan maar de vraag is of deze voldoende onderkend zijn bij de voorbereiding van het voorstel.
Gemiste kans: geen prominente plaats voor bewustwording en preventie
Meldplicht vooral reactieve maatregel
Meer in het algemeen is een belangrijke vaststelling dat de meldplicht – die als zodanig de meeste aandacht genereert in de media – een reactieve maatregel is. Hoe sympathiek ook de gedachte erachter moge zijn, en hoezeer ook er extra financiële middelen voor worden vrijgemaakt, een melding kan pas worden gedaan als het leed al geschied is. Het had naar mijn idee meer voor de hand gelegen dat er vooral aandacht, inspanning en middelen zouden zijn voor bewustwording en preventie. Het is niet dat die elementen niet in het rapport De Vries of in de besluiten van NOC*NSF benoemd worden, maar een prominente plaats hebben ze bepaald niet. Een gemiste kans wat mij betreft, omdat daarvan – anders dan in het optuigen van een formele verplichting – meer succes te verwachten valt. Maar dat is niet het belangrijkste bezwaar tegen de meldplicht. Specifiek op de meldplicht zoals deze is aangenomen, is het volgende aan te merken.
De meldplicht luidt als volgt: 'Ieder bestuurslid van de sportbond of sportvereniging, die kennis krijgt van (een vermoeden van) een overtreding van dit reglement is verplicht dit te melden bij de aanklager van de sportbond, tenzij hij/zij zelf de seksuele intimidatie heeft ondergaan en, of een functie als vertrouwenscontactpersoon bij de sportvereniging of als vertrouwenspersoon bij de bond bekleedt.'
In de regeling wordt onder seksuele intimidatie verstaan: 'enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie (duiding) dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd. Onder seksuele intimidatie, zoals vermeld in lid 1, zijn mede begrepen de in de artikelen 239 t/m 250 (Titel XIV: Misdrijven tegen de zeden) van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feiten.’
Het gebruik van de term 'gedrag' in plaats van 'handelingen', geeft ruimte aan een schier onbegrensde invulling van de definitie van seksuele intimidatie
Die tekst werpt meteen een aantal vragen op. In de eerste plaats moet onder ogen worden gezien dat de definitie van seksuele intimidatie behoorlijk ruim is en als zodanig weinig houvast biedt. Sterker nog, het gebruik van de term 'gedrag' in plaats van 'handelingen', geeft ruimte aan een schier onbegrensde invulling van de definitie. Toegegeven, het moet gaan om gedrag met een seksuele connotatie, maar ook dat begrip maakt niet zonder meer duidelijk welk gedrag nu wel of niet door de beugel kan. Het is dus de vraag welk gedrag men met de meldplicht op het oog heeft. Duidelijk is dat de meldplicht zich niet beperkt tot strafbare feiten, maar ook niet-strafbaar maar desondanks ongewenst gedrag moet gemeld worden.
Is voor een vermoeden een gerucht voldoende?
Vervolgens rijst de vraag hoe sterk een vermoeden moet zijn voor het de plicht tot melden in het leven roept. Is een gerucht voldoende? Moet het een ‘redelijk’ vermoeden zijn? Mag het vermoeden van een anonieme bron zijn? Wat als de kennis van 'horen zeggen' komt? Gegeven het feit dat een beschuldiging van seksuele intimidatie of misbruik per definitie een ernstige is en de 'waar rook is, is vuur'-gedachte zich snel opdringt, zal zo’n vermoeden toch behoorlijk concreet moeten zijn voordat een melding gedaan wordt.
Deze bezwaren zijn op zichzelf al zodanig dat een meldplicht in deze vorm – afgezien van hele evidente gevallen – wellicht meer problemen creëert dan het oplost. Van mensen die op amateurniveau sporten en zich daarbij uit plichtsbesef of clubliefde geroepen voelen bestuursfuncties te vervullen, wordt immers verwacht dat zij op basis van uitermate vage en ruime criteria beslissingen nemen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben.
Ongewenste effecten
Dit kan twee uiterst negatieve neveneffecten laten zien. De meldplicht in zijn huidige vorm creëert wellicht een 'choking effect', waarbij de bestuurder veiligheidshalve niet meldt omdat hij niet zeker is of de melding wel stevig genoeg is of omdat hij twijfelt of het gedrag wel kwalificeert als seksuele intimidatie. Gevallen die wel gemeld zouden moeten worden, worden dan ten onrechte niet gemeld. Een tegenovergesteld, maar niet minder ongewenst effect kan optreden wanneer een bestuurder zich gedwongen voelt wel te melden waar achteraf bezien niets aan de hand blijkt te zijn geweest. Het leed voor alle betrokkenen is dan echter al geschied. De vraag naar eventuele aansprakelijkheid voor schade laat ik voor het gemak nog maar buiten beschouwing. Hoe dan ook, in beide gevallen schiet de meldplicht zijn doel voorbij.
Zelfs bij vaststaand slachtofferschap is het maar zeer de vraag of het belang van het slachtoffer er ook maar enigszins mee gediend is dat er verplicht gemeld wordt
Als deze bezwaren zich al niet voordoen, dan dient zich hoe dan ook de vraag aan naar de positie van het beweerdelijke slachtoffer. Het doen van een melding impliceert namelijk dat er door een aanklager onderzoek wordt gedaan naar de gegrondheid van de melding. Want dat er een vermoeden van seksuele intimidatie of misbruik is, betekent nog niet zonder meer dat die intimidatie of dat misbruik vaststaat. Als de aangeklaagde ontkent, is het dan ook maar zeer de vraag of het tot een bewijsbaar feit komt.
En zelfs bij vaststaand slachtofferschap is het maar zeer de vraag of het belang van het slachtoffer er ook maar enigszins mee gediend is dat er verplicht gemeld wordt. Het is namelijk niet zonder meer zo dat het slachtoffer gebaat is bij een (semi-) openbare behandeling van zijn of haar geval.
Kans op secundaire victimisatie
Afgezien van het risico van het bekend worden van privacygevoelige gegevens of omstandigheden, is er de kans op zogeheten secundaire victimisatie. Het melden en vervolgens opstarten van een procedure houdt immers ook in dat de beschuldigde in staat moet worden gesteld zich te verweren tegen de verwijten. Dit kan onder meer inhouden dat een slachtoffer zich het onderzoek door de aanklager met alle kritische vragen vandien zal moeten laten welgevallen. Een zekere uitkomst in de zin dat een melding ook leidt tot veroordeling van een dader en daarmee genoegdoening voor het slachtoffer is daarmee niet gegeven. Van erkenning als slachtoffer komt daarmee in het geheel niets terecht. Voor zover daarover enige verwachting zou zijn, is die bepaald niet reëel.
De wensen of belangen van degene die het gedrag zou hebben ondergaan, lijkt echter in de regeling nauwelijks tot geen plaats te hebben.
Belangrijk bewijs verloren
Een derde bezwaar, dat overigens niet los gezien kan worden van de eerdergenoemde bezwaren, is de eventuele samenloop met een politieel of justitieel onderzoek. Het spreekt voor zich dat het melden en vervolgens opstarten van een onderzoek er niet toe mag leiden dat een eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist wordt. Dat risico bestaat echter wel degelijk. Belangrijk bewijs kan verloren gaan of zijn bewijskracht verliezen als er ontijdig of onoordeelkundig onderzoek plaatsvindt.
De meldplicht zoals deze nu luidt is niet werkbaar en niet dienstig aan het doel dat men voor ogen heeft
Ik laat bezwaren die er zijn ten aanzien van privacy, minderjarigheid van slachtoffers maar ook van beschuldigden en het ontbreken van sancties op het niet-melden op dit moment rusten, maar ook op die gebieden zijn er nog de nodige kanttekeningen te plaatsen bij de voorgestelde meldplicht.
Duidelijk mag zijn dat de meldplicht zoals deze nu luidt niet werkbaar is en niet dienstig is aan het doel dat men voor ogen heeft. Als de oplossing voor het probleem van seksueel misbruik en seksuele intimidatie in de sport al in een meldplicht ligt, moet deze zeer helder geformuleerd zijn en in overeenstemming met de wensen van het slachtoffer. Beter nog blijft het om vooral in te zetten op bewustwording, voorlichting en preventie. Als er ergens extra geld voor vrijgemaakt moet worden, is het daarvoor.
Hendrik Sytema is als strafrechtadvocaat werkzaam bij Delissen Martens Advocaten in Den Haag. Daarnaast is hij o.a. lid van de Commissie van Beroep van de Nederlandse Volleybalbond en vertrouwenspersoon bij volleybalvereniging VV Haaglanden te Voorburg. Deze bijdrage is geheel op persoonlijke titel. Voor meer informatie: sytema@delissenmartens.nl of 070-311 5411.