Skip Navigation LinksHome-Achtergronden-Feedback XL-Item

Klaas Faber reageert op column Bram Brouwer 31 augustus 2010

door: Klaas Faber

Onlangs stelde Bram Brouwer hier naar aanleiding van de dopingbekentenissen van Floyd Landis een aantal vragen, waaronder: ‘Waarom laat iemand anderen (met een reputatie) aan zich committeren om zijn onschuld te bewijzen?’ Het volgens mij enig juiste antwoord op deze vraag is zowel simpel als verrassend: Landis was zélf overtuigd onschuldig te zijn aan het ten laste gelegde!

Als wetenschapper die een kritisch artikel over het ‘positieve’ testresultaat heeft geschreven [noot 1], wil ik hier beperken tot werk van collega’s die zich eveneens kritisch hebben uitgelaten over het betreffende dopingonderzoek.

Allereerst is er in 2008 de bekende biostatisticus Don Berry [noot 2] die in het gezaghebbende tijdschrift Nature heeft aangetoond dat in de zaak van Floyd Landis een deugdelijke statistische onderbouwing ontbreekt aan de conclusie ‘positief’ voor (exogeen) testosteron. In een zogenaamde Accompanying Editorial heeft Nature [noot 3] duidelijk stelling genomen tegen gebrekkige wetenschap achter dopingonderzoek. Uit 2009 dateert de bijdrage van de ervaren forensisch onderzoeker Bob Blackledge [noot 4] die vervolgens op een uiterst fel weerwoord stuitte van Larry Bowers [noot 5], de Chief Science Officer van het United States Anti-Doping Agency (USADA). Het zijn met name beslissende elementaire denkfouten van Larry Bowers waar ik me vervolgens op heb gericht.

Op de kern van mijn kritiek kom ik later terug. Ik kan hier echter reeds stellen dat het bij de aan mij bekende kritische wetenschappers letterlijk om de inhoud gaat (lees: de dopingtest), dus niet om het poppetje (lees: de sporter). De kwalificatie ‘gecommitteerd’ is volgens mij voor deze categorie personen dan ook slechts zeer beperkt van toepassing aangezien er geen partij gekozen is vóór Landis maar tégen gebrekkige wetenschap.

Waar is hij nu eigenlijk voor veroordeeld (en waarvoor dus niet)?
Het antwoord op die vraag lijkt uiterst triviaal. Echter, wie schetst mijn verbazing toen ik op 30 juli jongstleden in de uitzending van EenVandaag [noot 6] beluisterde dat Landis in de Tour van 2006 op het gebruik van epo zou zijn betrapt en dat gebruik dit jaar ook toegaf. Zo is het dus echt niet gegaan! De volgende twee feiten dient men te onderscheiden:
1. Landis testte ‘positief’ op (exogeen) testosteron, het stofje dat hij beweerdelijk al geruime tijd niet meer gebruikte.
2. Landis heeft onlangs inderdaad (onder andere) epo-gebruik toegegeven, maar dát gebruik van doping was tot dan toe onbekend bij de dopingjagers.

Vervolgens heeft hij die (volledige?) dopingbekentenis gekoppeld aan beschuldigingen aan collega-renners die vrijuit gingen.

Achteraf is dan ook goed te begrijpen waarom hij zo persistent verweer voerde. Hij was zélf overtuigd onschuldig te zijn aan het ten laste gelegde. Het dopinggebruik waaraan hij wél schuldig was, ontging de testers namelijk (zoals bij collega’s).

Samengevat: Landis was tegelijkertijd wellicht ‘fout-positief’ voor testosteron en zeker ‘fout-negatief’ voor epo (zoals collega’s). Dit is zonder meer een slechte beurt voor de dopingjagers.

De kern van mijn kritiek: er is geen deugdelijke validatie bekend voor de testosterontest
Het is logisch dat van een dopingtest rigoureus onderzocht moet worden hoe betrouwbaar de conclusie ‘positief’ is, vóórdat deze test kan worden ingevoerd. Dit proces staat bekend als validatie. Die validatie is binnen de huidige context met name van cruciaal belang omdat er doorgaans (achteraf) geen deugdelijk steunbewijs wordt aangedragen. Bedenk voorts dat de sporter een zogenaamde ‘cold hit suspect’ is; de uitslag ‘positief’ is het resultaat van een ‘fishing expedition’ waarbij op alle mogelijke stofjes en methoden wordt getest. Bovendien is doorgaans géén tegenbewijs mogelijk.

In mijn artikel [noot 1] stel ik dat er geen deugdelijke validatie van deze testosterontest bekend is. Ik vermoed dan ook dat deze ‘gewoon’ niet bestaat. Dit vermoeden wordt aanzienlijk versterkt door een intern document [noot 7] dat anoniem naar de verdediging van Landis is gelekt. De inhoud is mij door een internationaal erkend expert bevestigd. In dit document spreken onderzoekers zélf hun twijfel uit over de wetenschappelijke grondslag van de test. De volgende passages laten volgens mij weinig aan duidelijkheid over:

“The Group urged WADA to gather and publish data on the current research on the detection method for exogenous testosterone”
“Moreover, given that reservations have been expressed on the validity of the IRMS method, scientific background for its use would also be appreciated.”

Het interne document bevat het verslag van een vergadering van de Advisory Group on Science (Raad van Europa) waar ditmaal géén vertegenwoordiging uit Nederland aanwezig was. Het lijkt me echter sterk dat dit document niet ergens in een la ligt, met name bij de Dopingautoriteit.

De datum van de vergadering (11 juli 2006) viel overigens vrijwel samen met de beruchte 17e etappe (20 juli 2006). De relevantie voor deze zaak is derhalve moeilijk te ontkennen. Dit en meer valt te lezen in mijn artikel. Niettemin is een reactie van het USADA tot op heden uitgebleven.

Twee besliscriteria?
Forensisch onderzoeker Bob Blackledge [noot 4] heeft zijn verbazing uitgesproken over het feit dat laboratoria niet dezelfde criteria gebruiken voor de beslissing ‘positief’. N.B. Landis zou ‘negatief’ beoordeeld zijn in de VS en Australië. Hoe kunnen al die laboratoria dan wél dezelfde WADA-accreditatie hebben?

Ik hecht eraan te benadrukken dat beide besliscriteria (VS en Australië vs. de rest?) niet gevalideerd zijn. Dat de validatie van die criteria bovendien bij voorbaat reeds discutabel is, kan men als volgt inzien. Bij een dergelijk besliscriterium dient men namelijk op zijn minst te verdisconteren hoe vaak een sporter in zijn leven getest wordt. Ieder vast criterium is per definitie incorrect. Voor een sporter die relatief vaak wordt getest, dient men een stringenter criterium te hanteren dan voor een sporter die relatief zelden wordt getest. Het is niet anders dan bij een loterij: de kans op een winnend lot (vergelijk: ‘fout-positieve’ test) hangt af van het aantal loten (vergelijk: aantal testen) dat men heeft aangeschaft. Dit elementaire statistische besef is helaas nog niet echt doorgedrongen tot de dopingonderzoekers. Laboratoria gebruiken voor álle sporters een vast criterium, waarbij de laboratoria ook nog eens in twee groepen te verdelen zijn. De implicatie van dit alles kan kort worden samengevat als willekeur.

Nu ik deze materie weer helemaal voor de geest haal, vraag ik me af: op grond van welk vast besliscriterium worden Nederlandse sporters eigenlijk beoordeeld?

Het Landisje
De zaak Landis is in een bredere context besproken in een artikel in de Volkskrant [noot 8]. Uit de volgende passage wordt duidelijk hoe Herman Ram, de directeur van de Dopingautoriteit, over deze zaak denkt:

“Tegenover die zorgvuldigheid zetten (vermeende) dopinggebruikers een strategie die onder dopingbestrijders bekend staat als een ‘Landisje’, meent Ram. Wielrenner Floyd Landis zorgde voor eindeloze vertraging in zijn dopingzaak door de dopinglaboratoria herhaaldelijk in diskrediet te brengen. Uiteindelijk is hij wel veroordeeld. ‘Al zijn inhoudelijke argumenten zijn van tafel geveegd.’”

Ik kan hier ook weer heel kort over zijn: zijn inhoudelijke argumenten zijn onterecht van tafel geveegd en enkel en alleen dáár zou het om moeten gaan. Voor een wetenschapper zoals ik is het duidelijk dat Herman Ram hier nodeloos de schijn wekt meer met het poppetje (‘Landisje’) bezig te zijn, dan met de inhoud. Ik sta in ieder geval niet direct te juichen mocht een dergelijk woordgebruik gemeengoed worden (‘Holleedertje’ etc. etc.).

Tot slot wil ik nog wel even kwijt dat de Dopingautoriteit in diverse publicaties benadrukt dat het bij deze dopingtest om een gevalideerde methode gaat. U hoeft alleen te googelen met de zoektermen ‘gevalideerd’ en ‘dopingautoriteit’.

Hoe verder?
Ik heb hier al vaker betoogd dat ‘schone’ sporters zich zorgen moeten maken en blijf bij dit standpunt. Sporters zouden er volgens mij goed aan doen kritische vragen te stellen aan de Dopingautoriteit. Immers, wie garandeert een ‘schone’ sporter dat er niet meer van die interne documenten zijn waarin een voor hem/haar relevante dopingtest kritisch wordt besproken?

NOTEN
[1] N.M. Faber, Floyd Landis: an unsafe conviction, regardless of the quality of the data, Clinica Chimica Acta, 411 (2010) 117-118.

[2] D.A. Berry, The science of doping, Nature, 454 (2008) 692-693.

[3] Accompanying Editorial, A level playing field?, Nature, 454 (2008) 667.

[4] R.D. Blackledge, Bad science: the instrumental data in the Floyd Landis case, Clinica Chimica Acta, 406 (2009) 8-13.

[5] L.D. Bowers, Advocacy versus impartial scientific review: a problem for scientists and the courts, Clinica Chimica Acta, 406 (2009)14-17.

[6] http://tvtutti.nl//#category=informatief-documentaire&program=eenvandaag&episode=30-07-2010

[7] http://www.chemometry.com/Index/Anti-doping/Council%20of%20Europe%20T-DO%20(2006)%2029.pdf

[8] M. van Driel, De bedriegers voelen zich nu bedreigd, de Volkskrant, 12 december 2009.

Klaas Faber is in 1994 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen gepromoveerd in de chemometrie. Hierop volgden twee jaar onderzoek in de VS. Tussen 1996 en 2002 heeft hij chemometrisch en statistisch advies gegeven binnen het Nederlands Forensisch Instituut (Rijswijk) en de Agrotechnology and Food Sciences group (Wageningen). Vanaf 2002 voert hij deze activiteiten zelfstandig uit, zie www.chemometry.com. Daarnaast onderhoudt hij contacten met meer dan tien verschillende universiteiten voor het verder ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek.
« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst