Reactie op Voetballers verdienen géén voorkeursbehandeling bij
dopingbeleid
Over rechten en plichten in de strijd tegen doping in de
sport
In het horizontale en verticale verkeer tussen burgers,
privaatrechtelijke organisaties (zoals het WADA) en de overheid verwacht men de
waarborging van een redelijk evenwicht tussen rechten en plichten. Het is vooral
dit vanzelfsprekende evenwicht dat ik mis in de column van Herman Ram doordat
anti-doping organisaties zich een recht op de ‘whereabouts-verplichting’
toekennen, maar daar betrekkelijk weinig rechten voor sporters tegenover
stellen, alsmede gepaste plichten voor zichzelf.
Hieronder ga ik allereerst in op dat recht op de ‘whereabouts-verplichting’.
Vervolgens uit ik kritiek op een aantal ernstige weeffouten in het reeds in
werking zijnde complex van rechten en plichten.
Tijdens het schrijven van deze column werd ik verrast door het nieuws dat het
WADA akkoord gaat met de mondiale voetbalbond FIFA om het zonder de
‘whereabouts-verplichting’ te proberen (‘FIFA: akkoord met WADA’, Algemeen
Dagblad, 9-4-2009). Dit opent uiteraard de deur voor andere sporten, zodat
het goed mogelijk is dat dit hele streven zijn langste tijd heeft gehad.
Niettemin blijft mijn (andere) kritiek onverkort overeind.
Recht op de ‘whereabouts-verplichting’
Herman Ram poneert
dat er zoiets bestaat als een recht op de ‘whereabouts-verplichting’ en
onderbouwt dat met cirkelredeneringen. Uit Wikipedia:
“Een cirkelredenering of petitio principii (ook wel aangeduid als
‘circulus in probando’ of het Engelse ‘Begging the Question’) is een drogreden
die volgt uit een manier van redeneren waarbij al als juist wordt aangenomen wat
nog bewezen moet worden, of waarbij feiten gebruikt of aangehaald worden waarvan
de spreker/schrijver verkeerdelijk veronderstelt dat ze al bestaan of
verwezenlijkt zijn.”
Ik zal me beperken tot een wel bijzonder opzichtige:
“En ook valt niet
in te zien waarom voetballers in het bijzonder recht zouden hebben op een
ongestoord privé-leven, waar dat voor andere sporters dan blijkbaar minder of
niet zou gelden.”
Dat andere sporters geen recht zouden hebben op een ongestoord privéleven,
mag natuurlijk niet als juist worden aangenomen. Zo bestaat er het Recht op
eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven (artikel 8 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens). Sporters (of andere categoriën Mens zoals
vrouwen, negers, joden, vult u maar in) kunnen weliswaar afstand doen van een
recht. Echter, ons moeder zei al: “Als iemand anders uit het raam springt, hoef
jij nog niet te volgen.” Zo is het maar net en de FIFA denkt er inmiddels ook zo
over. Ná het schrijven van deze column werd ik door Peter Hopstaken gewezen op
het nieuws dat 27 Europese toezichthouders constateren dat de ‘whereabouts’ in
strijd zijn met Europese richtlijnen op het gebied van privacy
('Whereabouts’ in strijd met wet’, ANP/RTR, 9-4-2009). Deze week komen
ze met hun onderzoek naar buiten.
Plicht om topwetenschap in te zetten
Er zit uiteraard een
idee achter de ‘whereabouts-verplichting’, namelijk dat andere middelen helemaal
uitgeput zouden zijn. Hier zal ik uitleggen dat er best nog rek zit in met name
de wetenschap achter dopingtesten. Mijn stelling luidt: topsport verplicht tot
topwetenschap.
Zo is er bijvoorbeeld geen noemenswaardige externe kritiek. Dopinglaboratoria
spelen als het ware enkel een interne competitie en het resultaat is
ernaar: die laboratoria steken niet bepaald gunstig af bij erkende
toplaboratoria, waarmee ze immers niet hoeven te concurreren. Gelooft nou echt
iemand dat er ooit een Nobelprijs uitgekeerd gaat worden in die zorgvuldig
afgeschermde niche? Of een wetenschappelijke prijs die daar net onder zit? Ik
denk het niet. Het prestige zit voor de overgrote meerderheid van de
dopinglaboratoria in de WADA-accreditatie, niet in een aanspraak op eeuwige
wetenschappelijke roem.
Ivo van Hilvoorde heeft in zijn column ‘Grenzen aan het dopingbeleid?’ (Sport Knowhow
XL, 23-9-2008) al gewezen op een kritisch artikel in Nature van de
biostatisticus Don Berry. In het kielzog van laatstgenoemde heb ik zelf onlangs
in meerdere artikelen de aandacht gevestigd op met name willekeurige
besliscriteria voor testen op anabole steroïden. Het blijkt dat diverse
officiële organisaties verschillende criteria hanteren, waardoor je ‘positief’
kunt zijn bij de één (bijvoorbeeld WADA), maar ‘negatief’ bij de ander
(bijvoorbeeld EU). Emeritus-hoogleraar Rokus de Zeeuw heeft al circa twintig
jaar zonder succes op dit probleem gewezen. Een voorbeeld. Het
dopinglaboratorium van Gent heeft eens publicatie van een studie van professor
de Zeeuw gesaboteerd om er vervolgens zelf met een vondst van tussen te gaan.
Plagiaat? Wie zal het zeggen. Ze hadden ook zijn kritiek ter harte kunnen
nemen.
Recht op een eerlijk proces
Het spreekt voor zich dat het
testen op doping een doel dient, namelijk dopinggebruik opsporen alsmede
ontmoedigen. Wat staat sporters te wachten die ‘positief’ testen? Het
perspectief is niet bepaald rooskleurig omdat voor sporters andere wetten gelden
dan voor ‘normale’ burgers.
Neem artikel 12 lid 1 van het dopingreglement:
“Feiten die verband houden met overtredingen van dit reglement kunnen
worden bewezen met elk betrouwbaar middel, waaronder bekentenissen.”
Uiteraard is dit artikel een nauwgezette vertaling van een overeenkomstig
artikel uit de World Anti-Doping Code. In het vervolg zal ik me beperken tot
dopingtesten als ‘betrouwbaar middel’.
In wezen is de verdediging gemarginaliseerd doordat er enkel op
procedurefouten gewezen kan worden. Het feit is immers bewezen met een
‘betrouwbaar middel’. Er kan enkel geargumenteerd worden dat een procedurefout
wellicht óók tot een ‘positief’ resultaat had kunnen leiden. Het laboratorium
zal dit dan trachten te weerleggen. De veroordeling is een feit indien zij
daarin slaagt voor alle procedurefouten die de verdediging kan opsporen. Dit
schouwspel wordt opgevoerd tot en met een beroep bij de hoogste instantie,
namelijk het Court of Arbitration for Sport (CAS).
Voorts is het uitermate frustrerend voor de verdediging dat het laboratorium
ook nog eens bepaalt welke gegevens zij ter beschikking stelt (!) Hoe anders is
het geregeld binnen het strafrecht, waar de verdediging iedere gewenste
informatie bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan opvragen op grond
van de Wet openbaarheid van bestuur en aanpalende wetten op de privacy. Het gaat
tenslotte om de monsters van de sporter, niet waar?
Helaas valt een dopinglaboratorium, in tegenstelling tot het NFI, niet onder
de overheid maar onder een privaatrechtelijke organisatie (WADA). Zelfs Pierre
Bordry, de directeur van het Franse antidopinginstituut AFLD, beklaagt zich in
een interview over het gebrek aan transparantie (“Waarom alleen in Frankrijk
positief”, de Volkskrant , 25-10-2008). Dat anti-doping organisaties verder
nog een afwijkende opvatting huldigen met betrekking tot privacy, is reeds
toegelicht door Herman Ram.
Wellicht is het goed om op deze plek nog eens te benadrukken dat dit
onthouden van evidente rechten niet eens gemotiveerd wordt door de inzet van
topwetenschap.
Voorbeeld 1: Frank de Boer (2001)
Over deze zaak is een
verhelderend artikel van Erik Oudshoorn verschenen in het NRC van 25-7-2001. De
titel zegt het al: “Twijfels aan eerlijke kansen De Boer”. De Boer werd
in zijn verdediging bijgestaan door twee vooraanstaande wetenschappers. Het
mocht allemaal niet baten. Logisch, want het bewijs was immers geleverd met een
‘betrouwbaar middel’. Wat probeerden ze eigenlijk aan te tonen?
Voorbeeld 2: Rutger Beke (2005)
De Belgische triatleet
Rutger Beke was ‘fout-positief’ voor EPO omdat voor de betreffende test nooit
uitgezocht is of enkel EPO een ‘positief’ resultaat geeft. N.B. De juiste
identificatie van een stofje is een algemeen probleem. Ik ken zelf geen enkele
dopingtest waarvoor overtuigend is gedocumenteerd dat er geen storingen zijn.
Opmerkelijk is dat in zijn geval het bewijs ook nog eens was gemanipuleerd met
photoshop. Kortom: hoezo ‘betrouwbaar middel’?
Voorbeeld 3: Jessica Kürten (2008)
Illustratief is punt 6
in de CAS-uitspraak inzake de Ierse springamazone Jessica Kürten:
“The request of Mrs Jessica Kürten that a neutral and scientifically
reliable expert opinion on the test method and test procedure shall be obtained
is dismissed.”
De reactie van secretaris-generaal van de Fédération Equestre Internationale
(FEI), Alex McLin is ‘navenant’:
“The FEI welcomes the decision of the Court of Arbitration for Sport,
which is not surprising,” FEI Secretary General Alex McLin said. “The FEI
judicial process is fair and respects the rights of the parties. The CAS now
routinely confirms this, which is encouraging, and should be seen as such by
those who seek justice before the FEI Tribunal. In this case the CAS panel
needed fewer than three days of deliberation to reach this conclusion. While of
course no two cases are ever the same, this is a positive and noteworthy
trend.”
Snel ging het zeker, maar kan men hier spreken van een eerlijk proces dat de
rechten van de partijen respecteert? Of van een positieve en opmerkenswaardige
ontwikkeling?
Wie betaalt, bepaalt
Sporters, sportorganisaties en
sponsors dragen substantieel bij aan de strijd tegen doping. Zolang de
‘whereabouts-verplichting’ nog niet definitief van de baan is, zou ik graag zien
dat de betalers om bewijzen vragen dat met name het biologisch paspoort naar
behoren werkt. En zo kan ik nog wel een paar testen noemen die niet goed
gedocumenteerd zijn (testosteron!).
Wat kan toch het bezwaar zijn tegen een ‘neutral and scientifically reliable
expert opinion’?
Klaas Faber is in 1994 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen
gepromoveerd in de chemometrie. Hierop volgden twee jaar onderzoek in de VS.
Tussen 1996 en 2002 heeft hij chemometrisch en statistisch advies gegeven binnen
het Nederlands Forensisch Instituut (Rijswijk) en de Agrotechnology and Food
Sciences group (Wageningen). Vanaf 2002 voert hij deze activiteiten zelfstandig
uit, zie www.chemometry.com. Daarnaast onderhoudt
hij contacten met meer dan tien verschillende universiteiten voor het verder
ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek.