door: Klaas Faber
In zijn recente boek ‘Tussen geven en nemen’ plaatst Hein Lodewijkx vooral op pp. 156-158 – ‘Bert en Ernie op dopingjacht’ – kritische kanttekeningen bij de effectiviteit van het huidige dopingbeleid. Het percentage positieve monsters is al tijden opvallend stabiel én laag. Om de gedachten te bepalen, kan men uitgaan van 1%; concrete schattingen komen hieronder aan bod. Lodewijkx gaat er in zijn boek van uit dat de dopingjagers in dit lage percentage het bewijs zien voor de effectiviteit van het gevoerde beleid. Impliciet veronderstelt dit echter een (voldoende) grote pakkans en dat komt neer op een cirkelredenering. Een behoorlijke pakkans is immers nooit bewezen; uiteraard wél in onderzoek maar níet in de praktijk. Echter, waarom zou de doorsnee burger daaraan twijfelen met al die onaangekondigde controles en hightech laboratoria? Anders gesteld: je wilt niet iedereen de kost geven die in deze cirkelredenering ‘gelooft’.
In de aanloop van de Olympische Spelen van Londen komt het D-woord steeds vaker en prominenter in het nieuws. Zo verschijnen er aan de lopende band publicaties waarin dopinggebruikers gewaarschuwd wordt om naar de Spelen te gaan. Het aantal controles zal wederom flink opgeschroefd worden, namelijk van 4500 in Beijing naar 6250. Kortom: een nóg grotere pakkans wordt in het vooruitzicht gesteld.
Tot zover zie ik het normale, optimistische plaatje, niet eens overdreven propaganda. Het is dan ook des te opmerkelijker dat dit fraaie standaardplaatje onlangs vanuit dezelfde hoek ruw verstoord is door schattingen van wijdverbreid dopinggebruik.
Recente schattingen van dopinggebruik
Het Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA) publiceerde onlangs (zie hier) dat één op de tien sporters doping gebruikt. In Duitsland luidden onderzoekers eerder al de alarmklok (zie hier) met een veel hoger aandeel, namelijk veertig tot zestig procent. Die cijfers nodigen uit om nog eens preciezer te gaan kijken naar de percentages positieven. De percentages ‘betrapten’ staan namelijk vast, telfouten niet meegerekend.
Om de dopingjagers te matsen, zal ik in het vervolg de laagste schatting aanhouden voor dopinggebruik, namelijk tien procent. Hoe dan ook: ze doen het nog steeds! Hoe is het mogelijk?
Percentages positieven bínnen competitie
De percentages positieven binnen competitie zijn al jaren bekend en slingeren rond de 1%. Ik zal me beperken tot een tweetal bronnen. Allereerst het getal dat door EU Athletes is gerapporteerd (zie hier), namelijk 1.6%. Dit is vergelijkbaar met het getal uit het hierboven genoemde Duitse artikel, namelijk 1.2%. Opmerkelijk is dat bij de Spelen van Beijing slechts 0.4% positief testte, namelijk 18 uit 4500 (zie hier). Het is mogelijk dat hertesten nog nieuwe gevallen aan het licht brengt, maar vooralsnog gaan dus minimaal 19 van de 20 gebruikers vrijuit. Voor die berekening ga ik er voor het gemak vanuit dat 1 op 10 ook zéker voor Beijing gold. Ik bedoel maar: het percentage gebruikers zal in de tussentijd toch niet zijn toegenomen?
De bekende kritische dopingonderzoeker professor Bengt Saltin noemde onlangs (zie hier) het testen bij de Spelen dan ook onomwonden een ‘waste of resources’. Je moet volgens hem op een ander tijdstip controleren, vooral tijdens de voorbereiding naar de Spelen.
Percentages positieven búiten competitie
Deze percentages waren, voor zover ik weet, tot voor kort geheel onbekend voor het grote publiek. Het eerste cijfer dat mij bereikte was afkomstig van het hierboven genoemde onderzoek van EU Athletes. Deze organisatie ontdekte dat meer dan 600 onaangekondigde controles nodig zijn voor één positief. Dat komt neer op minder dan 0.17%. Toen ik dat cijfer in de Volkskrant las, dacht ik direct aan een telfout, anders was ik toen al in de pen geklommen. Onaangekondigde controles worden namelijk reeds jaren als onontbeerlijk gepropageerd door de dopingjagers. Alles moet wijken, te beginnen met privacy. Nu blijkt het dus vrijwel niets op te leveren.
Terzijde: bij dit alles in het achterhoofd houden dat volgens het WADA 10% doping gebruikt.
Dan is er het Duitse artikel waarin men kan lezen dat in 2010 bij 8.018 onaangekondigde controles 7 atleten positief waren, oftewel 0.09%. Eén van de Duitse onderzoekers stelt dat bij dopingtesten rekening gehouden moet worden met 0.1% fout-positieven en concludeert dat hier iets vreselijk mis is. Hij kan geen andere verklaring voor deze kennelijke paradox vinden dan ‘Irgend jemand betrügt dort’. Ja, maar wie? Toch niet de dopingjagers zélf? Wat wordt hier gesuggereerd door die meneer, die zelf uiteraard een onverdachte bron is?
Onlangs zijn de cijfers voor het door een bitter slecht imago geplaagde wielrennen door NU Sport bekend gemaakt en het paradoxale beeld wordt hierdoor gecompleteerd:
‘In 2011 voerde UCI volgens haar eigen gegevens de out of competition test op. In haar op 24 februari van dit jaar openbaar gemaakte Cycling Anti-Doping Foundation Business Report 2010-2011 schrijft de UCI dat het aantal urinetests steeg van 2.085 in 2010 naar 2.387 in 2011 en dat het aantal bloedtesten in die periode steeg van 3.211 naar 3.263. Met andere woorden: in 2011 leverde 2387 urinetests en 3263 bloedtesten geen bekendmaking van positieve doping gevallen op.’
De laatste positieve test bij een onaangekondigde controle dateert inmiddels van september 2010.
De vraag dringt zich op: kent Bengt Saltin die cijfers en zo ja, hoe vertaalt hij dit naar het beter inzetten van beschikbare resources?
Van Beijing naar Londen
Uitgaande van het door het WADA geschatte dopinggebruik ging in Beijing minimaal 95% van de gebruikers vrijuit. Insiders wisten al lang dat de pakkans laag is en ik heb daar zelf nooit een geheim van gemaakt. Bij één van die gelegenheden volgde op deze site een voorspelbare reactie van Herman Ram, de directeur van de Dopingautoriteit:
‘Ik ken in ieder geval geen enkele bron voor deze stelling, en ik kan wat mijzelf betreft melden dat het lezen van dit soort met aplomb gedebiteerde maar niet onderbouwde stellingen frustrerender is dan welk wetenschappelijk vraagstuk dan ook maar.’
Voor Londen kan men over een paar maanden tot een vergelijkbare schatting komen (~95%), ténzij een substantieel percentage dopinggebruikers de waarschuwingen om-de-een-of-andere-reden eindelijk eens serieus neemt en zich plotsklaps afmeldt. Dat wordt spannend want het gaat immers om honderden atleten die plotseling iets uit te leggen hebben.
Afsluitend
Het sprookje van de ‘schone’ sport kost de gemeenschap bakken met geld en, zoals het gesubsidieerde instanties betaamt, blijft het credo klinken van ‘meer geld voor meer van hetzelfde’. Ik hoop dat de lezer heeft opgemerkt dat de dopingjagers met deze cijfers aangaande dopinggebruik de magische cirkelredenering die al tientallen jaren succesvol standhoudt, zélf hebben doorbroken.
Klaas Faber is in 1994 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen gepromoveerd in de chemometrie. Hierop volgden twee jaar onderzoek in de VS. Tussen 1996 en 2002 heeft hij chemometrisch en statistisch advies gegeven binnen het Nederlands Forensisch Instituut (Rijswijk) en de Agrotechnology and Food Sciences group (Wageningen). Vanaf 2002 voert hij deze activiteiten zelfstandig uit, zie www.chemometry.com. Daarnaast onderhoudt hij contacten met meer dan tien verschillende universiteiten voor het verder ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek.