Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Open Podium-Item

Slimmer door meer te sporten? 13 maart 2012

door: Ivo van Hilvoorde en Niek Pot

Onder druk van (onderwijs)politieke ontwikkelingen en olympische ambities laten wetenschappers zich met een toenemende gretigheid inzetten om het ‘nut’ van sport en bewegingsonderwijs aan te tonen. Er moeten bewijzen op tafel komen, en die komen er dan ook. Zo zoemt inmiddels, dankzij een aantal onderzoeken en een pamflet, de idee rond dat je van sport en bewegen ook slimmer wordt. Ook slechte scores op de Cito-toets kunnen nu worden toegeschreven aan het luie en bewegingsarmoedige kind. De politieke boodschap (meer bewegingsonderwijs is van groot belang) mag dan sympathiek zijn, de wijze waarop de wetenschap en het bewegingsonderwijs hier worden ingezet, kan echter schadelijk zijn voor beiden.

‘Kinderen die veel bewegen zijn slimmer’, kopte het Parool van 4 januari jl. naar aanleiding van een review onderzoek van Amsterdamse onderzoekers (VUmc). Op basis van slechts twee kwalitatief hoogwaardige studies wordt geconcludeerd dat het vast staat dat het effect van bewegen op de (school) prestaties aantoonbaar is. Het is wetenschappelijk echter ongeloofwaardig om de conclusie dat sport en bewegen leiden tot slimmere kinderen op deze wijze op de Nederlandse situatie toe te passen. Het gaat hier om twee misvattingen.

Ten eerste betreffen deze onderzoeken voornamelijk Amerikaanse schoolsport, hetgeen cruciaal is voor de conclusies die eraan verbonden kunnen worden en de generaliseerbaarheid van de resultaten. Op de meeste scholen in de VS moeten leerlingen ruim voldoende cijfers halen om mee te mogen doen aan schoolsport, als onderdeel van de zogenaamde ‘eligibility criteria’. Leerlingen met lage cijfers worden in deze onderzoeken dus niet aangemerkt als sporters. Het is daarom ook niet gek dat de sporters op Amerikaanse scholen gemiddeld hogere cijfers hebben dan de rest van de leerlingen. In dit geval zijn de hoge cijfers dus een voorwaarde voor sportbeoefening en vormen daardoor een selectiemechanisme in plaats van een effect. In Nederland kennen wij dergelijke criteria voor sportdeelname niet en zal een relatie met schoolresultaten dus minder voor de hand liggen.

Ten tweede wordt er ten onrechte gesuggereerd dat er sprake zou zijn van een causaal verband, terwijl deze onderzoeken slechts correlaties aantonen. Veel waarschijnlijker is het dat een derde variabele, zoals een stimulerende thuisomgeving of gestructureerd te werk kunnen gaan, correleert met zowel sportdeelname als schoolprestaties. Wederom lijkt er dus sprake van een selectiemechanisme dat een correlatie veroorzaakt in plaats van een effect.

Een andere valkuil in deze onderzoeken is het toepassen van medische onderzoeksstrategieën zoals ‘randomised controlled trial (RCT)’ en ‘intervention study’ op complexe sociale fenomenen en relaties, zoals die tussen school en sport. Hiermee wordt ervan uitgegaan dat de omgeving - als ware het een laboratorium - kan worden gecontroleerd zodat de ene groep een bepaalde ‘dosis’ sport krijgt en de andere groep niet. Het is echter realiteit dat onderzoek in een sociale omgeving aan veel meer invloeden onderhevig is die niet gecontroleerd kunnen worden. Daarom is het ook onmogelijk om te concluderen dat ‘effecten’ die geobserveerd worden toe te schrijven zijn aan het ‘medicijn’ sport. Hierdoor wordt er voorbij gegaan aan sport als sociaal fenomeen. Het kan niet ontkend worden dat hoe, waarom, met wie en waar je sport of hoe en van wie je gymles hebt, van zeer grote invloed is.

Als de veronderstelde effecten er daadwerkelijk zouden zijn, zou dat mooi meegenomen zijn, maar met de kwaliteit en intrinsieke waarden van het bewegingsonderwijs als vak zelf hebben dergelijke argumentaties niet zo heel veel te maken. Lichamelijke opvoeding en sport bieden unieke mogelijkheden om kinderen te leren samenwerken, het eigen lichaam te leren kennen en om ze te introduceren in de sociale context van de sportvereniging. De legitimering van het bewegingsonderwijs op basis van de overweging dat je er slimmer van wordt is een zwaktebod, en uiteindelijk ook een risico voor het bewegingsonderwijs zelf. Die doelen zijn op andere wijze wellicht nog veel beter te realiseren. En wie hoort er een taaldocent verdedigen dat zijn/haar onderwijs van belang is voor de samenleving, omdat onderwijs in taal goed is voor het ontwikkelen van sportieve vaardigheden? Het getuigt van weinig geloof in eigen kracht wanneer je de maatschappelijke waarde van een vakgebied ophangt aan het nut dat het zou kunnen hebben voor andere vakken.

Goed (leren) bewegen vereist goed bewegingsonderwijs, en wat goed bewegingsonderwijs is, is niet te reduceren tot gezondheid, cognitie en ook niet - hoe groot de magie van sport ook is - tot olympische plannen. Zoals Gert Biesta het verwoordt in Good education in an age of measurement (2010): er is een groeiende tendens in het onderwijs om te waarderen wat we kunnen meten, in plaats van goed te meten wat we waarderen. Het belang van goed bewegingsonderwijs wordt gelukkig door steeds meer mensen gedeeld, maar wordt niet per definitie ondersteund door de gemakkelijke en risicovolle boodschap dat iedereen er gezond of slimmer van zou worden.

Ivo van Hilvoorde is sportfilosoof (FBW, VU) en lector ‘Bewegen, School en Sport’ (Windesheim). Niek Pot is promovendus (FBW, VU/Windesheim).Voor een vervolg op bovenstaande column - n.a.v. de reacties daarop die te lezen zijn via de link hieronder - klik hier

« terug

Reacties: 10

-
13-03-2012
Ik ben het geheel met de schrijvers eens dat we geen appels met peren moeten gaan vergelijken. Helderheid over de impact van sport en bewegen voorkomt teleurstelling op langere termijn. Paul Verweel
-
13-03-2012
Ik ben het eens dat je geen claims moet maken die je niet kan staven. En een RCT lijkt me inderdaad niet het ultieme design om de relatie tussen sport en presteren op school (laten we dit als term gebruiken en niet 'slimmer') aan te tonen. Echter vind ik de nu geponeerde stelling wel heel negatief. Een direct causaal verband kunnen we misschien dan nog niet bewijzen maar relaties zijn er toch zeker te vinden (ook in andere type studies). Laten we de goede ontwikkelingen die er nu zijn op het gebied van sport bij kinderen niet tegen gaan werken. Laten we wel doorgaan om te bekijken in welke gevallen en op welke manier sport een bijdrage kan leveren aan schoolprestatie. Dr. Marije Baart de la Faille - Deutekom (marije@bureaubeweeg.nl)
-
13-03-2012
Eens met de schrijvers. Al jaren wacht ik tot er meer mensen kritisch worden op de wetenschappelijke onderbouwing van de (juiste) kracht van sport. En we moeten snel zijn om misvattingen recht te zetten vanuit onze eigen industrie. Voordat mensen van buitenaf kritiek gaan leveren. Zodoende kunnen we de schade beperken. Gister las ik al in de Volkskrant (iPhone) een opiniestuk dat sport door overheden wordt overschat. Vooral trots, gezondheid en maatschappelijke ontwikkeling stond centraal in zijn verhaal. De meeste beleidsstukken en schoolprogramma's, vakvisies en mensen op straat gaan er klakkeloos van uit dat sport gezond is en de sociale cohesie bevordert etc etc. " dat is zo, en dus moeten we ...." Allemaal loze opmerkingen als ze niet worden onderbouwd in welke context dat dan wel zo is. Vandaar, ik hoop dat we deze schrijvers kunnen volgen en de trends (gezondheid, maatschappelijke ontwikkelingen) achter ons kunnen laten en inzetten op de kracht dat sport en bewegen daadwerkelijk toevoegt in bijzondere situaties.
-
13-03-2012
Op dit stuk is weinig af te dingen. Neem enkel de volgende zin: "Een andere valkuil in deze onderzoeken is het toepassen van medische onderzoeksstrategieën zoals ‘randomised controlled trial (RCT)’ en ‘intervention study’ op complexe sociale fenomenen en relaties, zoals die tussen school en sport." Indien dat werkelijk het geval is, zou dat niet zo best zijn! Er zijn methodes om de beschikbare gegevens 'correct' te analyseren. Waarbij je diverse variabelen in groepen rangschikt om de interpretatie te vergroten. Variabelen gerelateerd aan de thuissituatie kunnen een groep vormen, bijvoorbeeld. De methodes waar ik aan denk, laten ook een betrekkelijk groot percentage ontbrekende waarden ('missing values') toe. Dat aspect is in de praktijk vaak zeer belangrijk. In mijn eigen vakgebied (chemometrie) zijn die methodes inmiddels vrij standaard. Feitelijk grotendeels afgekeken van de psychometrie. Validatie van verbanden is cruciaal omdat het zachte gegevens betreft, maar dat aspect is goed ontwikkeld. De standaard commerciële software loopt uiteraard achter op state of the art wetenschappelijke inzichten (en heeft vaak last van het not invented here syndroom), maar dat is een algemeen verschijnsel.
-
13-03-2012
De vraag die bij mij overblijft is of het dan ook onverantwoord zou zijn om gebruik te (blijven) maken van de middelen die vrijkomen dankzij die gefragmenteerde legitimering? Graag citeer ik professor Barrie Houlihan in Sport en Strategie (dec 2011): "Er is veel mythologie rond sport. Maar op dit moment zijn die mythes ons gunstig gezind. Sport kan geweldige dingen doen. We moeten deze mythes wel toetsen, maar we moeten ze vooral ook gewoon gebruiken". Daar waar men gelooft in de waarde(n) van sport, zou je er in mee kunnen gaan. Óf je moet kunnen accepteren dat die waarde niet (eenduidig) is aan te tonen en je daarmee afstand moet kunnen doen van de middelen. Maar goed dat mythes vaak wel even stand houden. Dan hebben wij de tijd om wat dingen uit te zoeken. Justus Beth
-
13-03-2012
Leuke discussie. En ik ben het grotendeels eens met de auteurs. Het is verleidelijk om met een aantal studies nu al de conclusie te trekken dat we 'niet meer om het effect van sporten op leerprestaties heen kunnen'. Het is wat mij betreft te vroeg dag om daar nu al zo stellig over te kunnen zijn. Wel twee kanttekeningen: 1) Conclusies die in een onderzoeksrapport gemeld worden komen niet altijd overeenkomen met de conclusies die derden hieruit halen (o.m. media...). Is Prof. Dr. Chris Visscher net zo stellig over het causale verband van sport op leerprestaties als de journalist van Het Parool dat is? 2) "Daarom is het ook onmogelijk om te concluderen dat ‘effecten’ die geobserveerd worden toe te schrijven zijn aan het ‘medicijn’ sport." Is het causale verband tussen roken en longkanker ooit in een RCT aangetoond? Volgens mij niet (lijkt me ethisch ook niet verantwoord). Uiteindelijk komen effecten wel bovendrijven, maar dit kost tijd, geld en mucho slimme mensen... Arnold
-
13-03-2012
Stellers bezondigen zich aan dezelfde fout als waar zij zich tegen verzetten en dat is jammer! Van sport word je niet automatisch slimmer (wellicht zou Sven Kramer inmiddels als uiterst hoogbegaafd kunnen worden aangeduid ...). De algemene stelling 'bewegen baat het brein' is wel houdbaar, want het 'brein' is meer dan intelligentie (Scherder, Ratey e.a.). Nogmaals, stellers kunnen wel wat beweging gebruiken. @van Steijn, publicist.
-
13-03-2012
Op een open podium staat het eenieder vanzelfsprekend vrij te schrijven waar zijn hart van vol is. Toch vind ik het erg jammer dat er met zoveel academisch dedain over andermans werk geschreven wordt op basis van een krantenartikel en een pamflet. Zeker omdat het voor onderzoekers zo gemakkelijk is om eerst de bron van dit nieuws te lezen. Voor het gemak plak ik onder mijn reactie deze bron plus een link naar de pdf. In hun schrijven gaan Ivo van Hilvoorde en Niek Pot van een aantal veronderstellingen uit die ze waarschijnlijk niet - of op zijn minst anders - hadden opgeschreven als ze het artikel zelf hadden gelezen. Met name hun lead: ‘Onder druk van (onderwijs)politieke ontwikkelingen en olympische ambities laten wetenschappers zich met een toenemende gretigheid inzetten om het ‘nut’ van sport en bewegingsonderwijs aan te tonen’. Zo, dat is nogal wat. Er van uitgaan dat andere onderzoekers zich gretig voor een karretje laten spannen. Ik heb het pamflet en het artikel nog eens gelezen. Ik kom eerlijk gezegd niet zoveel gretigheid in beide publicaties tegen. Integendeel, de ratio van de systematische review was nu juist in mythevorming rond dit onderwerp ofwel te staven ofwel te verwerpen, met de beschikbare evidence. Daarvoor heeft Amika Singh alleen die studies meegenomen die een mogelijke longitudinale relatie tussen bewegen en schoolprestaties hebben onderzocht (dus geen coïncidentie, zoals het verhaal van Ivo van Hilvoorde en Niek Pot suggereert), de studies moesten ook prospectief van karakter zijn en last but not least werden alle publicaties voor de review de methodologische lat genomen, waardoor er maar 14 bruikbare over bleven, waarvan 2 van de hoogste kwaliteit. De interventies waren van natuurlijke aard: schoolsport of gymles. De conclusie was dat ondanks alle mitsen en maren die Singh e.a. meenemen in hun review toch een duidelijk positieve relatie gevonden werd tussen fysieke activiteit en schoolprestaties. Ze vinden daarnaast overigens vooral dat uitbreiding van het aantal methodologisch goede studies met accurate meetinstrumenten zou helpen om een beter beeld te krijgen over deze relatie, inclusief de omvang van de fysieke activiteit versus de schoolprestaties: meer gym, betere prestaties? Ik lees bij Singh e.a. geen enkele verwijzing naar causale verbanden of suggesties daartoe. Die kun je met dit soort onderzoek ook helemaal niet aantonen. Laat staan dat slechte CITO-toetsen te wijten zijn aan luiheid van kinderen. Vanwaar die gretigheid toch van Ivo van Hilvoorde en Niek Pot om met dit soort van eigen inkleuringen te komen?? Hetzelfde geldt voor de clusterrandomisatie, om die te diskwalificeren als medisch onderzoek en daarmee niet bruikbaar in de schoolsetting. Tja, je kan altijd iets vinden van gebruikte methodologieën, aan alles zitten voor en nadelen. Maar als er nu toch een setting is die zich zeer goed leent voor clusterrandomisatie (bijv. op klasniveau) is het de school. Omdat nu juist een hele hoop van die genoemde en belangrijke invloeden zich in die sociale context afspelen. Daar houd je dus rekening mee. Het is een mythe dit te vergelijken met (bio)medisch onderzoek. Voor individuele respons op medicijnen is juist een individuele randomisatie geschikt. Jacomine Ravensbergen Bewegen, Sport en Voeding HvA Singh AS, Physical activity and performance at school: a systematic review, including a methodological quality assessment. Arch Pediatr Adolesc Med. 2012; 166(1):49-55. http://www.pbac.sa.edu.au/Content/Resources/Lit%20review%20PA%20and%20performance%20at%20school%20Singh%20et%20al%202012.pdf
-
14-03-2012
Naar aanleiding van de reactie hieronder van Jacomine Ravensbergen geef ik u de link naar het in haar reactie - waar ik mij goed in kan vinden - genoemde pamflet. Het betreft het pamflet 'Bewegen=Beter Leren!'. Het is in 2011 opgesteld door een groot aantal onderzoekers en kennisinstellingen. U kunt het vinden op de website van het domein Bewegen, Sport en Voeding van de HvA: www.dbsv.hva.nl (zie aldaar linksonder). Cees Vervoorn, lector Topsport en Onderwijs HvA/UvA
-
14-03-2012
In de reacties ligt de nadruk op de methodologie. Ik voel me vooral aangesproken door de stelling van de auteurs dat sport een intrinsieke waarde heeft. De noodzaak van bewegingsonderwijs moet niet afhangen van het mogelijke effect op leerprestaties. Bewegingsonderwijs is om vele redenen noodzakelijk. De laatste weken staan de kranten vol over medicalisering van gewoon gedrag. Het aantal ADHD-indicaties loopt de spuigaten uit en het Ritalingebruik is verveelvoudigd. Aan het terugdringen daarvan kunnen bewegingsonderwijs en sport ook een bijdrage leveren. Onlangs hoorde ik de uitspraak “Als Cruijff nu jong was geweest hadden ze hem onder de Ritalin gestopt, in plaats van hem te laten voetballen”. Dat stemt tot nadenken. Sjak Rutten

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst